Moslims geloven in alle profeten die voor onze Profeet (vzmh) door God gezonden zijn en hebben een gelijkmatige liefde en respect aan hen allemaal. Ze hebben tevens ook een diepe liefde en respect voor de metgezellen die deze ware profeten van harte steunden en samen met hen de juistheid verdedigden. De volgende Koranverzen handelen over de metgezellen van de profeten:

O, gij die gelooft, weest Gods helpers, zoals toen Jezus, zoon van Maria, tot zijn discipelen zeide: "Wie zijn mijn helpers terwille van God?" DE DISCIPELEN ANTWOORDDEN: “WIJ ZIJN GODS HELPERS!" TOEN GELOOFDE EEN GEDEELTE VAN DE KINDEREN ISRAELS, terwijl een ander deel niet geloofde MAAR WIJ HIELPEN DE GELOVIGEN TEGEN HUN VIJAND EN ZIJ WERDEN OVERWINNAARS. (Soera as-Saff, 14)
      
... ONDER DE MENSEN VAN HET BOEK IS EEN OPRECHTE GROEP, DIE HET WOORD VAN GOD IN DE UREN VAN DE NACHT OPZEGT EN ZICH MET HET GELAAT TER AARDE WERPT. ZIJ GELOVEN IN GOD EN DE LAATSTE DAG EN GEBIEDEN HET GOEDE EN VERBIEDEN HET KWADE EN WEIJVEREN MET ELKAAR IN GOEDE WERKEN. DEZEN BEHOREN TOT DE RECHTVAARDIGEN. En het goede dat zij doen, zal niet worden ontkend en GOD KENT DE GODVREZENDEN. (Soera el-Imraan, 113-115)

Omdat moslims zich gedragen volgens de Koran en volgens de soenna van onze Profeet (vzmh), houden ze van de Mensen van het Boek. Ze hebben compassie voor degenen die trouw zijn gebleven aan de profeten van God en die zich blijven houden zijn aan de openbaringen die voor hen neergedaald waren. Daarom is het onmogelijk dat een moslim die in God en in Gods Boek gelooft, een antisemitische houding kan innemen. Want antisemitisme, dus zich vijandig opstellen tegen de profeet Mozes (as) en tegen de religieuze joden die zijn profeetschap volgen, is verkeerd. Het is volgens de Koran haram om hen te haten omdat ze God en de Thora, die door middel van Zijn profeet Mozes (as) is neergedaald, volgen. Dat is geen moraliteit die bij de moslims zou passen.

Wat wij als voorbeeld nemen, is de houding van onze Profeet (vzmh) en onze Profeet (vzmh) toonde veel begrip en rechtvaardigheid aan de joden die in zijn tijd leefden en in God geloofden. In de tijd van onze Profeet (vzmh) en de 4 kaliefen na hem, werden de Mensen van het Boek zeer genadig behandeld, ze werden beschermd en verdedigd en er werd rechtvaardig geoordeeld over hen. Onze Profeet (vzmh) nodigde hen uit tot de islam en behandelde hen goed volgens de Koran door hen rustig hun religie te laten beleven.

Het is zeer duidelijk dat indien men zich volgens de Koranverzen steeds en onvoorwaardelijk, vijandig zou moeten opstellen tegen de Mensen van het Boek, dat dan degene die dit eerst toegepast zou hebben, onze Profeet (vzmh) zou moeten zijn. Maar het staat vast met historische documenten dat men in de tijd van onze Profeet (vzmh) en de kaliefen na hem, de religieuze joden die toevlucht en bescherming zochten bij de moslims en die geen oorlog voerden over de religie en de andere Mensen van het Boek, zeer liefdevol en beschermend behandelde.
 



God openbaart in Zijn verzen de toestand van deze mensen:

GOD VERBIEDT U NIET, DEGENEN, DIE NIET TEGEN U OM DE GODSDIENST HEBBEN GEVOCHTEN, NOCH U UIT UW HUIZEN HEBBEN VERDREVEN, GOED TE DOEN EN RECHTVAARDIG TE BEHANDELEN; VOORZEKER, GOD HEEFT DE RECHTVAARDIGEN LIEF. (Soera al-Momtahanah, 8)

VOORZEKER, DE GELOVIGEN EN DE JODEN EN DE SABIANEN EN DE CHRISTENEN DIE IN GOD EN DE LAATSTE DAG GELOVEN EN GOEDE DADEN VERRICHTEN - OVER HEN ZAL GEEN VREES KOMEN, NOCH ZULLEN ZIJ TREUREN. (Soera el-Maidah, 69)

Daarom zijn degenen waar de moslims, van zowel de tijd van onze Profeet (vzmh) als van nu, intellectueel tegen moeten strijden, niet de religieuzen, maar de atheïsten. Onze Profeet (vzmh) vocht nooit met religieuze joden of christenen die in de eenheid van God geloofden. Onze Profeet (vzmh) en zijn Metgezellen streden enkel tegen de atheïsten en heidenen en hypocrieten die trachtten om de moslims te schaden en om te beletten dat de religieuze moraliteit verspreid werd.


Wanneer men kijkt naar de oorlogen die gevoerd werden door onze Profeet (vzmh), ziet men dat ze steeds om defensieve doeleinden hadden. Dus onze profeet (vzmh) voerde nooit oorlog tegen degenen die hem geen oorlog verklaarden en hij stopte de oorlog wanneer zijn tegenstanders vroegen om de oorlog te beëindigen en vrede wilden sluiten. Onze Profeet (vzmh) bleef volkomen trouw aan de oorlogsvoorwaarden die door God geopenbaard zijn in de Koran. De Koran vermeldt het volgende over dit onderwerp:

TOESTEMMING OM TE VECHTEN IS GEGEVEN AAN DEGENEN TEGEN WIE GEVOCHTEN WORDT, OMDAT HUN ONRECHT IS AANGEDAAN, VOORZEKER GOD HEEFT DE MACHT HEN BIJ TE STAAN. (SOERA EL-HADJ, 39)

MAAR ALS ZIJ OPHOUDEN, DAN IS GOD ZEKER VERGEVENSGEZIND, GENADEVOL. (SOERA EL-BAQARAH, 192)

... EN BEVECHT HEN NIET NABIJ DE HEILIGE MOSKEE, VOORDAT ZIJ JE DAARIN BEVECHTEN. MAAR INDIEN ZIJ JE BEVECHTEN, BEVECHT HEN DAN...(SOERA EL-BAQARAH, 191)

Daarom is de geschiedenis van de islam vol met voorbeelden van dit begrip. Bijvoorbeeld op een keer kwamen joden van Haybar bij onze Profeet (vzmh) en zeiden hem dat sommige moslims hun bezittingen zonder toestemming hadden meegenomen. Hierop verzamelde de Profeet (vzmh) de moslims in de moskee en verklaarde hen dat de bezittingen van degenen waarmee ze een overeenkomst hebben getekend, haram zijn en hij heeft hen uitgelegd dat het niet juist is wat ze gedaan hebben. (Musnad, IV, 89; Vakıdi, II, 691; Serahsi, Siyer, I, 133, IV, 1530) Artikel 17 van het Verdrag van de Stadstaat Medina, dat onze Profeet (vzmh) in de eerste jaren van Medina liet opstellen, zegt: "De joden die zich bij ons gevoegd hebben, zullen geholpen en goed behandeld worden. Zij zullen geen onrecht lijden en hun vijanden zullen niet geholpen worden." Artikel 25 van hetzelfde verdrag zegt:
“De Beni Awf joden en de geloven zijn samen één ummah. Zij zullen volgens hun eigen religie leven en de moslims zullen volgens hun eigen religie leven." Artikel 36 zegt: “Er zal steun, wederzijds begrip en vriendelijkheid heersen tussen de moslims en de joden.” (Ibn Kathir, as-Sira, II/322; Hamidullah, el-Vesaik, p.44-45; Co-existentie in Oosterse en Westerse bronnen, p.285)

Toen na onze Profeet (vzmh) de stad Tabariyya ingenomen werd, gaf Abubaqr (ra) de christenen die er leefden de garantie dat hun kerken niet aangeraakt zullen worden. Toen Omar (ra) Jeruzalem had ingenomen, gaf hij het volk van Jeruzalem een veiligheidsschrift dat vermeldde dat de gebedsplaatsen van de Mensen van het Boek niet geschaad zullen worden. Een veiligheidsschrift dat Omar (ra) gaf aan de christenen van Medain, hield het volgend principe in: “Geen christen zal gedwongen worden om moslim te worden.” In de tijd van Osman (ra) werd bij de inname van de Armeense stad Debil, er aan de christenen en joden die in de stad leefden een veiligheidsschrift gegeven waarin verzekerd werd dat de gebedsplaatsen beschermd zullen worden. Het repareren van beschadigde kerken en het bouwen van nieuwe synagogen en kloosters werden steeds toegestaan.