Een van de fouten die mensen vaak maken, is dat ze al bij de kleinste moeilijkheid die ze meemaken, meteen in beslag genomen worden door mismoedigheid. In plaats van te denken: “Er zal zeker een uitweg bestaan om deze situatie recht te zetten”, zijn de meeste mensen eerder geneigd om in dit soort situaties te handelen met een logica zoals “Het is afgelopen”, “er valt niets meer te doen”, “Hiermee eindigt het”, “we zitten in een impasse” en “het is hier vastgelopen” en te veronderstellen dat er geen oplossingen bestaan.
Maar ongeacht hoe moeilijk de omstandigheden en hoe beperkt de mogelijkheden zijn en ook al heeft iemand alles gedaan wat hij kon doen, hij moet er zeker in geloven dat er steeds nieuwe uitwegen kunnen zijn en mag de hoop nooit verliezen.
Allah heeft in de Koran als volgt vermeld dat iemand die in Hem gelooft, nooit de hoop mag verliezen over gelijk wat:
"O mijn zonen, gaat en zoekt naar Jozef en zijn broeder en wanhoopt niet aan de genade van Allah, want niemand wanhoopt aan Allahs barmhartigheid dan het ongelovige volk." (Soera Yusuf, 87)
Zij zeiden: "Wij hebben u inderdaad in waarheid blijde tijding gegeven, behoor dus niet tot hen die wanhopen." (Soera al-Hidjr, 55)
Dus het maakt niet uit wat voor een situatie hij ook meemaakt, een gelovige mag –ook al is het onrechtstreeks– nooit in beslag genomen worden door wanhoop, pessimisme of negatieve gedachten. Dit is een bevel van Allah aan de moslims.
Bij confrontatie met een soortgelijke situatie, zet zijn lagere zelf de mens -vrijhaast als een reflex- aan om in plaats van positief te denken, meteen te denken aan de slechtste mogelijkheden. Zowat alle mensen benaderen van kinds af aan -tot ze de Koranische moraliteit aanleren- alle zaken met deze zienswijze. Omdat ze niet denken aan de verkeerdheid of nadelen ervan, vinden ze het niet nodig om deze reflex te bestrijden en te veranderen. Dit is de reden dat mensen bij het meemaken van zo een situatie, steeds eerst woorden uitspreken zoals “Oei” en “Spijtig”.
Maar het is zeer gemakkelijk om een moraliteit na te streven, die hier tegengesteld aan is. Het kennen van Allah Die oneindig verstandig, oneindig rechtvaardig, oneindig genadig, oneindig barmhartig, vergevensgezind en almachtig is bij het scheppen, is voor de mens een groot geschenk. Allah kan wat Hij wil wanneer Hij wil scheppen. En Allah heeft in de Koran geopenbaard: “En wanneer Mijn dienaren je over Mij vragen, zeg dan: "Ik ben nabij. Ik verhoor het gebed van de smekeling, wanneer hij Mij aanroept." Daarom moeten zij naar Mij luisteren en in Mij geloven, opdat zij geleid zullen worden.” (Soera el-Baqarah, 186). In de Koran is meegedeeld dat mensen alles wat ze willen, mogen vragen aan Allah. Aangezien de mens alles kan vragen aan Allah Die wat Hij wil wanneer Hij wil kan scheppen, is het helemaal niet mogelijk dat hij in een impasse geraakt, of geen uitwegen meer heeft. Want met de wil en hulp van Allah, kan de mens alles. En dat hij op de hoogte is van deze kracht en barmhartigheid van Allah, zal ervoor zorgen dat de mens steeds hoop heeft over alles.
Dit is de moraliteit die door Allah bevolen is in de Koran. Het volbrengen van dit bevel van Allah, betekent voor de mens het krijgen van veel zegeningen. Dat de mensen niet pessimistisch zijn, maar hoop hebben en een dergelijke moraliteit nastreven, is voor hen veel mooier, geruststellender en meer kalmerend. Terwijl dat bij het tegendeel de mens steeds angstig en bevreesd negatieve schattingen maakt; leeft degene die de moraliteit nastreeft, die gewenst is door Allah, zelfs in de moeilijkste omstandigheden steeds met de gerustheid, vertrouwen, vreugde en de blijdschap van het mogen hopen op Allahs hulp, barhartigheid en nabijheid.
Hierbij moet opgepast worden voor het gevaar dat de mens in Allah kan vertrouwen wanneer hij in zegeningen, welvaart, vreugde en veiligheid leeft en kan weten dat dit alles tot stand komt dankzij de oneindige kracht van Allah; maar kan vergeten hoe grenzeloos en oneindig Allahs kracht is, wanneer dit alles vermindert. In de Koran wordt het volgende geopenbaard over de moraliteit van de mensen in zo een toestand:
En wanneer Wij de mensen barmhartigheid doen smaken, verheugen zij zich daarin; maar als een kwaad hen overkomt door hun eigen werken, ziet! dan wanhopen zij. (Soera ar-Roem, 36)
De mens wordt niet moe het goede te vragen; maar als het kwade hem treft vertwijfelt hij en wordt wanhopig. (Soera Fussilat, 49)
Zo iemand kan niet begrijpen dat Allah Die een keer een zegening heeft gegeven, in staat is om die -opnieuw en herhaaldelijk en wanneer Hij wil en zoveel Hij wil- te geven. Hij denkt er niet aan dat alle schoonheden in zijn leven niet bestaan omdat hij zelf een manier heeft gevonden om ze te verkrijgen, maar omdat Allah het heeft gewild en hem die mogelijkheid heeft geschonken. Alles wat hij bezit, is uit het niets geschapen. Wanneer er moeilijkheden en problemen zich voordoen, is de toestand niet anders dan dit: Allah Die alles uit het niets schept, zal, ook al lijken er geen uitwegen te zijn, weer iets uit het niets scheppen en een weg wijzen voor die persoon.
Allah heeft in de Koran geopenbaard: “...uw Heer is voldoende als Leider en Helper.” (Soera el-Forqaan, 31). Dat Allah de weg wijst, is voor de mens -met Allahs toestemming- een zeer grote zegening waardoor hij alles kan oplossen. En bovendien heeft de mens niet genoeg kracht om een uitweg te vinden voor zichzelf. Zolang Allah dat niet wil, is hij een gebrekkig wezen dat tot niets in staat is. Hij heeft er nood aan dat Allah hem de uitwegen, oplossingen en waarheden wijst. Dus wat een mens moet doen, is vertrouwen in Allah, zeer oprecht zijn tegenover Allah, hoop hebben, hulp vragen aan Allah en alles doen om zijn verstand en geweten optimaal te benutten. Maar het geheim hier is dat de mens tot Allah moet bidden met hoop en er zeker van moet zijn dat het tot stand kan komen. Het resultaat zal geschapen worden door Allah. Allah schept zowel op aarde als in het Hiernamaals het beste voor de gelovigen.
Zij verwijderen zich van hun bed, hun Heer in vrees en hoop aanroepende en zij doen wel met hetgeen Wij hun hebben geschonken. (Soera as-Sadjdah, 16)
En toen de twee scharen elkander zagen, zeiden de metgezellen van Mozes: "Wij worden zeker ingehaald."
"In geen geval!" zei hij (Mozes). "Mijn Heer is met mij. Hij zal mij leiden."
Toen openbaarden Wij aan Mozes: "Tref de zee met uw staf." Waarop zij vaneen week en elk gedeelte was als een grote berg.
En Wij lieten de anderen naderbij komen.
En Wij redden Mozes en allen die met hem waren. (Soera asj-Sjoaraa, 61-65)