Nadat Darwin in zijn boek 'de afstamming van de mens' beweerde dat de mens voortkwam uit aapachtige wezens, begon de zoektocht naar fossielen om dit scenario te ondersteunen. Sommige evolutionisten geloofden echter dat "half-aap, half-mens"-wezens niet alleen als fossielen terug gevonden konden worden, maar dat levende voorbeelden ervan aangetroffen konden worden in verschillende regio's van de wereld.
Deze speurtocht naar "de levende overgangsvorm" leidde in de 20ste eeuw tot gruweldaden. Een van deze wreedheden was het verhaal van de Pygmee Ota Benga.
Ota Benga werd in 1904 in Congo gevangen door de evolutionistische onderzoeker Samuel Verner. Hij was getrouwd en had twee kinderen. Maar hij werd vastgeketend als een dier, in een kooi gezet en meegenomen naar de Verenigde Staten. Daar moest hij zijn kooi delen met verschillende soorten apen en werd hij voorgesteld als "de tussenvorm van de mens"
Twee jaar later werd hij overgebracht naar de Bronx Zoo in New York, waar hij samen met een paar chimpansees, gorilla's en orang-oetans werd tentoongesteld onder de naam "de voorouders van de mens". Bezoekers behandelden Ota Benga op dat moment gewoon als een dier. Ota Benga kon uiteindelijk deze behandeling niet meer aan en pleegde zelfmoord.
De Piltdown-mens, de Nebraska-mens en Ota Benga...
Al deze schandalen tonen aan dat evolutionistische wetenschappers niet aarzelen om allerlei onwetenschappelijke methoden te gebruiken, zolang ze daarmee hun theorie kunnen ondersteunen.