De godsdienst verkondigen, het goede gebieden, van het slechte weerhouden en de mensen uitnodigen tot de waarheid, zijn verantwoordelijkheden die volbracht moeten worden door alle moslims. Net zoals Allah moslims verantwoordelijkheden heeft gegeven als de salaat, het vasten en het geven van aalmoezen, heeft Hij ons ook de verantwoordelijkheid gegeven om de godsdienst te vertellen. Bij het volbrengen van deze verantwoordelijkheid maakt een moslim geen onderscheid op basis de gesteldheid, het geslacht, de afkomst, de positie of de sociale klasse van de persoon in kwestie. Want Allah heeft in de Koran bevolen dat de religie moet verteld worden aan de hele mensheid, en niet aan bepaalde personen. Wanneer we het leven van profeten bekijken, zien we dan ook dat ze de godsdienst hebben verkondigd zowel aan de elite van de tijd, als aan mensen van het volk.
Onze Profeet Mohammed (vzmh) is een van de mooiste voorbeelden hiervan. Gedurende zijn 23-jarig verblijf in Mekka, verkondigde hij, samen met een klein aantal mensen die zich bij hem aansloten, de godsdienst van Allah aan de mensen in de markt. Ondanks al het onrecht van de prominente heidenen van Mekka, vertelde hij hen steeds de waarheid. Hij verkondigde de godsdienst aan alle volkeren die Mekka binnentraden. Ook na zijn migratie naar Medina nodigde hij de mensen die hem toen massaal kwamen bezoeken, tot de islam, en sprak met mensen van alle opvattingen, origines en geloven. Hij verkondigde de godsdienst aan de elite van Mekka, aan slaven, aan christelijke en joodse geestelijken, aan vrouwen, aan mensen die in Allah geloofden, en aan atheïsten. Hij zei over niemand "deze persoon is een atheïst, er mag niet met hem gesproken worden", "de godsdienst mag niet verkondigd worden aan vrouwen", "dat zijn aristocraten, met hen mag niet kennisgemaakt worden", hij zag alle mensen als potentiele moslims, en vertelde hen de godsdienst. Bovendien maakte hij bij het verkondigen van de religie steeds gebruik van een uiterst verfijnd, liefdevol, begripvol en levendig taalgebruik. Allah prijst het liefdevol taalgebruik van onze Profeet (vzmh) in de Koran:
Door de barmhartigheid van Allah zijt gij zachtmoedig jegens hen; als gij ruw en hardvochtig waart geweest zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben verwijderd... (Soera el-Imraan, 159)
Deze schone moraliteit van onze Profeet (vzmh) toont de verkeerdheid aan van het woordgebruik vol woede en haat van sommige onwetenden tegenover niet-moslims en mensen die de godsdienst niet praktiseren.
De voorbeelden van het leven van andere profeten, die in de Koran aangehaald worden, tonen ook dat men bij het verkondigen van de godsdienst, zonder enige onderscheid, alle mensen moet aanspreken, en hierbij een beleefde taal moet gebruiken. De gesprekken tussen de profeet Abraham (vzmh) en Nimrod, tussen de profeet Mozes (vzmh) en de farao, en tussen de profeet Yusuf en de mensen in de kerker, zijn hier enkele voorbeelden van. Net zoals profeten aan alle mensen in hun tijd de godsdienst verkondigden, hebben moslims de verantwoordelijkheid om aan de aboe djahls, farao’s en nimrods van hun tijd de godsdienst te verkondigen. Allah stuurde de profeet Mozes (vzmh) en de profeet Aaron (vzmh) naar de farao die de kinderen van Israel gruwelijk martelde, en verordende hen om zachte woorden te gebruiken:
"Gaat gij beiden tot Farao, want hij is alle perken te buiten gegaan."
Doch spreekt tot hem op welwillende wijze, opdat hij er lering uit moge trekken, of vrezen."
Zij antwoordden: "Onze Heer, wij vrezen dat hij tegenover ons gewelddadig zal zijn of opstandig zal worden."
Hij (Allah) zei: "Vreest niet, want Ik ben met u. Ik hoor en Ik zie." (Soera Taahaa, 43-46)
Zoals op evidente wijze blijkt uit deze voorbeelden, kan men over niemand zeggen "hij is aanhanger van die bepaalde opvatting, hoe kan je met hem praten?", "zijn kledij is ongepast, hoe kan je hem aanspreken?", "deze persoon is lid van die bepaalde maatschappij, hoe kan je hem de religie verkondigen?”. Indien moslims een discriminerende houding ontwikkelen, hetgeen in tegenspraak is met de Koran, zal de gang van zaken niet gunstig zijn voor de islam. Als men de mensen onderscheidt op basis van hun opvattingen, kledij en sociale klasse, en beweert dat men ongeveer 80% van de mensen niet mag aanspreken, kan men de wereldheerschappij van de islamitische morele waarden niet bereiken. De wereldheerschappij van de islamitische morele waarden betekent dat iedereen, alle vrouwen, mannen, joden, christenen, atheïsten, vrijmetselaars en zionisten de schoonheden van de godsdienst beleven.
Bovendien mag niet vergeten worden dat het verkondigen van de religie in eerste instantie gericht moet zijn naar mensen die Allah niet kennen zoals het hoort, niet geleerd hebben om van Hem te houden en de schoonheden van de godsdienst niet beleven. Daarom mag men niet verwachten dat de personen aan wie de religie verteld wordt, opvattingen, kledij en een woordgebruik hebben, die volledig in overeenstemming zijn met de Koran en de godsdienst. De persoon aan wie de godsdienst verkondigd wordt, kan aanvankelijk zelfs erg negatief geachte reacties tonen. Maar niets hiervan vereist het stopzetten van de verkondiging van de religie aan die persoon. Een moslim leeft met de volwassenheid, maturiteit en begrip van de wetenschap dat hij een gelovige is geworden als een geschenk van Allah, en dat hij vroeger zelf ook handelingen van onwetendheid verrichte. Zoals met het levensverhaal van de profeet Noach (vzmh) duidelijk gemaakt is, heeft hij de taak om elke kans te benutten, en indien nodig verschillende vertelwijzen, voorbeelden en technieken te gebruiken:
"Toen riep ik hen luide,
En verkondigde hun in het openbaar; ook sprak ik tot hen in het verborgene." (Soera Noach, 8-9)
Terwijl hij de godsdienst verkondigt, is de moslim er zich bewust van dat de leiding naar het rechte pad enkel van Allah komt, en gebruikt geen woorden die de persoon in kwestie tot iets dwingen, hij zet die persoon ook niet onder druk om de religie te aanvaarden. Hij vertelt slechts de waarheid. Indien Allah het hem genade toont, wordt de persoon in kwestie vereerd met de islam, indien Allah het hem niet toestaat, kan deze persoon dat geluk niet ervaren. In dat geval wendt de moslim zich als een vereiste van het oordeel "jullie godsdienst voor jullie, de mijne voor mij" met schoonheid af van die persoon. Maar dit houdt niet in dat hij de persoon in kwestie beledigt, een vernederende taal gebruikt, of een ongepaste houding aanneemt.
Dus, alle moslims moeten de morele waarden die Allah in de Koran geopenbaard heeft, en die in de tijd van onze Profeet (vzmh) op perfecte wijze in praktijk gebracht werden, nastreven, en moeten de mensen met deze mooie moraliteit benaderen. Wanneer men zich helemaal aansluit bij de Koran en de boodschapper van Allah (vzmh) zullen, met de toestemming van Allah, de islamitische morele waarden overheersen in de hele wereld en zal er een omgeving vol schoonheden tot stand komen, waarbij blijdschap, geluk, vreugde en liefde de mensen geheel insluiten.