• 1. Bij de snuivend voortrennenden.

  • 2. Die vonken slaan.

  • 3. Die in de ochtendschemering aanvallen.

  • 4. Die daarbij stof opwerpen.

  • 5. Die dan het midden van de gelederen (van de vijand) doorbreken.

  • 6. Voorwaar, de mens is zijn Heer zeker ondankbaar.

  • 7. En voorwaar, hij is daar zeker getuige van.

  • 8. En voorwaar, hij heeft zeker een hevige liefde voor bezit.

  • 9. Weet hij dan niet dat, wanneer naar buiten wordt gekeerd wat in de graven is.

  • 10. En onthuld wordt wat in de harten is.

  • 11. Dat hun Heer op die Dag zeker Alwetend over hen is?