Denken jullie dat de mensen van de Grot en de inscriptie een wonder onder Onze tekenen waren?
(Qoer-aan Soerat al-Kahf: 9)
De 18e Soerah van de Qoer-aan, “Al-Kahf” genaamd, wat “de grot” betekent, vertelt over een groep jonge mensen die zich in een grot schuilhielden om zich te verbergen voor een heerser die Allah verloochende en onderdrukking en onrecht op de gelovigen toepaste. De verzen over dit onderwerp gaan als volgt:
Denken jullie dat de mensen van de Grot en de inscriptie een wonder onder Onze tekenen waren?
(Gedenk) toen de jonge mannen voor bescherming naar de Grot vluchten, zij zeiden: “Onze Heer! Geef ons genade van U en mogelijkheden om onze zaak op de juiste manier te regelen!”
Daarom bedekten Wij hun gehoor gedurende een aantal jaren in een grot.
Toen lieten Wij hen herrijzen, zodat Wij hen konden testen wie van de twee partijen het beste was in het berekenen van de tijd die zij hadden verbleven.
Wij vertellen aan jou in waarheid hun verhaal: Waarlijk! Zij waren jonge mannen die in hun Heer geloofden, en Wij vermeerderden de leiding voor hen.
En Wij maakten hun harten standvastig en sterk, toen zij opstonden en zeiden: “Onze Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, nooit zullen wij een andere god behalve Hem aanroepen; als wij dat deden zouden wij zeker een enorm ongeloof uitspreken.
Dit volk van ons hebben andere goden in de aanbidding aangenomen dan Hij. Waarom geven zij hen niet een duidelijk gezag?
En wie maakt een grotere fout dan degenen die leugens over Allah verzint. “En als jullie je van hen terugtrekken en van dat wat zij anders dan Allah aanbidden, zoek dan de toevlucht in de Grot, jullie Heer zal jullie een mogelijkheid geven uit Zijn genade en jullie zaak voor jullie gemakkelijk maken.”
En wellicht heb je de zon gezien, toen die opkwam rechts van de Grot verwijderend en als zij ondergaat, keert zij zich af van hen naar de linkerkant, terwijl zij in het midden van de Grot lagen. Dat is (één) van de tekenen van Allah.
Degene die Allah leidt, is rechtgeleid maar degene die Hij laat dwalen – voor hem vinden jullie geen gids om hem (op het rechte pad) te leiden.
En je dacht dat zij wakker waren terwijl zij sliepen. En Wij lieten hen op hun rechter- en op hun linkerkant draaien, en hun hond strekte zijn voorpoten uit bij de ingang. Als je naar hen had gekeken had je je zeker in een vlucht van hen afgekeerd, en je zal zeker een gevoel van ontzag voor hen hebben gehad.
Dus deden Wij hen ontwaken zodat zij elkaar konden ondervragen. Een spreker van hen zei: “Hoe lang zijn jullie (hier) geweest)?” Zij zeiden: “Wij zijn hier misschien een dag geweest of een deel van een dag.” Zij zeiden: “(Alleen) jullie Heer weet het beste hoe lang jullie hier geweest zijn.
Stuur dus één van jullie met een zilveren munt van jullie naar de stad en laat hem zoeken wat wettig goed voedsel is en daarvan wat naar jullie brengen. En laat hem voorzichtig zijn en laat niemand weet van jullie hebben.
Want als zij er achter komen wie jullie zijn, zullen zij jullie stenigen of jullie wenden je opnieuw tot hun godsdienst en op die manier zullen jullie nooit slagen. En dus maakten Wij hun geval aan de mensen bekend, zodat zij weten dat de belofte van Allah waar is en dat er geen twijfel over het Uur kan bestaan.
(Gedenk) wanneer zij onder elkander redetwisten over het geval, zij zeiden: “Zet een gebouw over hen, hun Heer weet het, het beste over hen (toen) zeiden degenen die het gelijk hadden gekregen: “Wij zullen zeker een plaats van aanbidding over hen heen bouwen.”
(Sommigen) zeiden dat het er drie waren, de hond onder hen was de vierde; (anderen) zeiden dat het er vijf waren en de hond de zesde – radend naar het onzichtbare; (en weer anderen) zeiden dat het er zeven waren en de hond de achtste.
Zeg: “Mijn Heer kent het aantal het beste; niemand behalve slechts een paar weet over hen.” Debateer dus niet behalve met duidelijke bewijzen. En raadpleeg geen van hen over de mensen van de Grot.
En zeg nooit ergens van: “Ik zal zoiets morgen doen.” Behalve (met de uitspraak): “Als Allah het wil! En denk aan jullie Heer wanneer jullie vergeten en zeggen: “Het kan zo zijn dat mijn Heer mij leidt naar een weg die dichter bij de waarheid is dan deze.” En zij verbleven driehonderd (zonne)jaar in hun Grot en voeg daar nog (negen) jaar aan toe.
Zeg: “Allah weet het beste hoe lang zij daar verbleven. Bij Hem is (de kennis van) het onzichtbare van de hemelen en de aarde. Hoe duidelijk ziet en hoort Hij (alles)! Zij hebben geen helper anders dan Hij en Hij laat niemand delen in het maken van Zijn besluiten en Zijn regel.” (Qoer-aan Soerat al-Kahf: 9-26)
Volgens wijdverspreid geloof, werden de Metgezellen van de Grot, die door zowel islamitische als christelijke bronnen geprezen worden, aan de wrede tirannie van de Romeinse Keizer Decius onderworpen. Strijdend met de onderdrukking en de onrechtvaardigheid van Decius, waarschuwden deze jonge mensen hun eigen volk vele malen niet de religie van Allah te verlaten. De onverschilligheid van hun volk voor de mededeling van hun boodschap, de verhoging van de onderdrukking door de keizer en dat zij met de dood bedreigd werden, zorgde ervoor dat zij hun huizen verlieten.
In die tijd, zoals historische documenten bevestigen, oefenden vele heersers een veelomvattend beleid van terreur, onderdrukking en onrecht uit op de gelovigen die voor het christendom in zijn originele en pure vorm stonden.
In een brief geschreven door de Romeinse gouverneur Pilinius (69-113 na Christus) die in het Noord-Westen van Anatolië was, aan Keizer Trayanus, verwees hij naar de “Metgezellen van de Messias (de christenen) die gestraft werden omdat zij weigerden het beeld van de Keizer te aanbidden” Deze brief is één van de belangrijke documenten die de onderdrukking, die de eerste christenen uit die tijd ondergingen, overlevert. Onder zulke omstandigheden, accepteerden deze jonge mensen, die gevraagd werden zich aan een niet-religieus stelsel te onderwerpen en een heerser als een god anders dan Allah te aanbidden, dit niet en zeiden:
“Onze Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, nooit zullen wij een andere god behalve Hem aanroepen; als wij dat deden zouden wij zeker een enorm ongeloof uitspreken. Dit volk van ons hebben anderen goden in de aanbidding aangenomen dan Hij. Waarom geven zij hen niet een duidelijk gezag? En wie maakt een grotere fout dan degenen die leugens over Allah verzint. (Qoer-aan Soerat al-Kahf: 14-15)
Met betrekking tot het gebied waar de Metgezellen van de Grot leefden, zijn er een aantal verschillende meningen. De meest redelijke hiervan zijn Ephesus en Tarsus.
Bijna alle christelijke bronnen laten Ephesus zien als de plek waar de jonge gelovigen zich schuilhielden. Sommige moslimonderzoekers en de Qoer-aancommentatoren zijn het met de christenen eens betreffende Ephesus. Enkele anderen legden in detail uit dat Ephesus niet de plaats was en trachten toen te bewijzen dat de gebeurtenis in Tarsus plaatsvond. In dit onderzoek zullen beide alternatieven behandeld worden. Alle onderzoekers en commentatoren, waaronder ook de christenen, zeiden echter dat de gebeurtenis plaatsvond in de tijd van de Romeinse Keizer Decius (ook Decianus genoemd) rond 250 na Christus. Decius staat samen met Nero bekent als de Romeinse Keizer die de christenen het zwaarste martelde. Tijdens zijn korte heerschappij, vaardigde hij een wet uit die iedereen die onder zijn heerschappij stond, dwong de Romeinse goden een offer aan te bieden. Iedereen was verplicht een offer aan deze afgoden aan te bieden en verder nog, een certificaat dat aantoonde dat zij dit hadden gedaan, te halen, wat zij aan de ambtenaren van de staat moesten tonen. Degene die niet gehoorzaamden werden geëxecuteerd. In christelijke bronnen is gedocumenteerd dat een grote meerderheid van de christenen deze daad van afgoderij weigerden en van de “ene stad naar de andere” vluchten of zich in geheime kelders schuilhielden. De Metgezellen van de Grot zijn hoogst waarschijnlijk een groep van die eerste christenen.
Ondertussen is er een punt dat hier benadrukt moet worden, dit onderwerp is door enkele moslim en christelijke historici en commentatoren op een verhaalachtige manier overgeleverd en in een legende veranderd als gevolg van het bijvoegen van veel leugens en geruchten. Dit verhaal is echter een historische realiteit.
De binnenkant van de Grot in Ephesus waarvan gedacht wordt dat het de grot van de Metgezellen van de Grot is. |
Met betrekking tot de stad waar deze jonge mensen leefden en de grot waarin zij zich schuilhielden, worden in verschillende bronnen verscheidene plaatsen aangeduid. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: de wens van mensen om te geloven dat zulke moedige en dappere mensen in hun dorp hebben geleefd en de grote overeenkomst tussen de grotten in deze gebieden. Op al deze plaatsen, bijvoorbeeld, zegt men dat er een gebedsplaats over de grotten is gebouwd. Zoals alom bekend is, is Ephesus door de christenen als heilige plaats geaccepteerd, omdat er een huis in deze stad is waarvan gezegd wordt dat het van de Maagd Maria was en dat later veranderd is in een kerk. Het is zeer wel mogelijk dat de Metgezellen van de Grot in één van deze heilige plekken verbleven. Verder verklaren enkele christelijke bronnen hun zekerheid dat dit de plaats was.
De oudste bron over dit onderwerp is de Syrische priester, James van Saroec (geboren 452 na Christus). De beroemde historicus, Gibbon, heeft veel citaten van het onderzoek van James in zijn boek ‘The Decline and Fall of the Roman Empire’, overgenomen.
Volgens dit boek was de naam van de Keizer die zeven jonge christelijke gelovigen martelde en hen dwong zich in een grot te verbergen, Decius. Decius heerste tussen 249-251 na Christus over het Romeinse rijk en zijn periode van heerschappij staat alom bekend voor de martelingen die hij op de volgelingen van ‘Isa (Jezus) uitvoerde. Volgens islamitische commentatoren, was de regio waar deze gebeurtenis plaatsvond ofwel “Aphesus” of “Aphesos. Volgens Gibbon is de naam van deze plaats Ephesus. Aan de westkust van Anatolië gelegen, was deze stad één van de grootste havens en steden van het Romeinse rijk. De ruïnes van deze stad staan tegenwoordig bekent als “De Antieke stad van Ephesus”
De naam van de Keizer die heerst in de periode waarin de Metgezellen van de Grot ontwaakten uit hun lange slaap, is volgens de islamitische onderzoekers Tezusius, terwijl het volgens Gibbons Theodosius II is. Deze Keizer heerste tussen 408-450 na Christus, nadat het Romeinse rijk zich tot het christendom had bekeerd.
Naar het onderstaande vers verwijzend, wordt in sommige commentaren gezegd dat de ingang van de grot op het noorden keek, en vandaar dat het zonlicht niet naar binnendrong. Aldus kon iemand die langs de grot kwam helemaal niet zien wat er binnenin was. Het verwante vers uit de Qoer-aan informeert:
En wellicht heb je de zon gezien, toen die opkwam rechts van de Grot verwijderend en als zij ondergaat, keert zij zich af van hen naar de linkerkant, terwijl zij in het midden van de Grot lagen. Dat is (één) van de tekenen van Allah. Degene die Allah leidt, is rechtgeleid maar degene die Hij laat dwalen – voor hem vinden jullie geen gids om hem (op het rechte pad) te leiden. (Qoer-aan Soerat al-Kahf: 17)
De archeoloog Dr. Moesa Baran wijst naar Ephesus als de plaats waar deze groep jonge gelovigen leefde in zijn boek Ephesus genaamd en hij voegt er aan toe:
In het jaar 250 na Christus kozen zeven jonge, in Ephesus levende, mensen het christendom en wezen afgoderij af. Een uitweg zoekend, vonden deze jonge mensen een grot in de oostelijke helling van de Pionberg. De Romeinse soldaten zien dit en bouwen een muur voor de ingang van de grot.45
Tegenwoordig wordt erkend dat over deze oude ruïnes en graven vele religieuze bouwwerken gebouwd zijn. Opgravingen in 1926 gedaan door het Oostenrijkse Archeologische Instituut, onthulden dat de ruines die op de oostelijke helling van de Pionberg gevonden werden bij een gebouw behoorden dat in het midden van de 7e eeuw (tijdens de heerschappij van Theodosius II) is gebouwd ten behoeve van de Metgezellen van de Grot.46
De grot in Ephesus van buitenaf gezien |
De tweede plaats die wordt aangeduid als de plaats waar de Metgezellen van de Grot hebben geleefd is Tarsus. Er is inderdaad een grot die erg op de in de Qoer-aan beschreven grot lijkt, die ligt op een berg die ofwel als Enciclus of als Benciclus bekent staat, ten noordwesten van Tarsus. Het idee dat Tarsus de juiste plaats is, is de opvatting van vele islamitische geleerden. Eén van de belangrijkste Qoer-aanexegeten, at-Tabari, specificeerde de naam van de berg waar de grot stond als “Benciclus” in zijn boek Tarikh al-Oemam genaamd en voegde hieraan toe dat de berg in Tarsus stond.47
Een andere belangrijke commentator van de Qoer-aan, Mohammed Emin, verklaarde dat de naam van de berg, opnieuw, “Penciclus” was en dat die in Tarsus lag. De naam die wordt uitgesproken als “Penciclus” kan soms worden uitgesproken als “Enciclus”. Volgens hem wordt het verschil tussen de twee woorden veroorzaakt door een verschillende uitspraak van de letter “B” of door het verlies van letters van het originele woord wat “historische woordafschuring” heet.48
Fakhroeddin ar-Razi, een andere goed bekend staande Qoer-aangeleerde, legt in zijn werk uit dat “hoewel deze plaats Ephesus is genoemd, de bedoeling hiervan in principe is om Tarsus te zeggen, omdat Ephesus gewoon een ander woord voor Tarsus is”.49
Hieraan toevoegend wordt in de commentaren van Qadi al-Baidawi en an-Nasafi, in de commentaren van al-Jalalayn en at-Tibyan, in de commentaren van Elmali en
O. Nasoehi Bilmen en vele andere geleerden, deze plaats aangeduid als “Tarsus”. Daarnaast leggen al deze commentatoren de zin uit het 17e vers (Qoer-aan Soerat al-Kahf: 17), uit door te zeggen dat de opening van de grot in de berg op het noorden uitkeek.50
De grot in Tarsus waarvan gedacht wordt dat hij aan de Metgezellen van de Grot behoorde. |
De verblijfplaats van de Metgezellen van de Grot was ook in de tijd van het Ottomaanse Rijk een onderwerp van grote interesse en enig onderzoek werd over dit onderwerp gedaan. Er is enige correspondentie en uitwisseling van informatie over het onderwerp in de Ottomaanse Archieven van het Eerste Ministerie. In een brief die is gestuurd aan de Minister van financiën van de Ottomaanse staat door het lokale bestuur van Tarsus, staat bijvoorbeeld een formeel verzoek en een aangehechte boodschap die hen op de hoogte stelt van hun eis om loon te betalen aan de mensen die zich bezig hielden met het schoonhouden en het onderhoud van de grot van Ashab-I Kahf (Metgezellen van de Grot). Hun reactie op deze brief verklaarde dat, om deze lonen voor de werklui te betalen uit de staatskas, het nodig was om uit te vinden of dit inderdaad de plaats was waar de Metgezellen van de Grot hadden verbleven. Het onderzoek dat voor dit doel is gedaan, is erg nuttig gebleken bij het bepalen van de ware locatie van de Grot.
In een verslag gemaakt na een onderzoek gedaan door de Nationale Raad werd verklaart: “Noordelijk van Tarsus, een provincie van Adana, is er een grot op een berg die twee uur bij Tarsus vandaan ligt, en de opening van deze grot kijkt op het noorden zoals in de Qoer-aan verklaard wordt.”51
De discussies die zich ontwikkelden over wie de Metgezellen van de Grot waren, waar en wanneer zij leefden, hebben de autoriteiten er altijd toe geleid onderzoek betreffende het onderwerp te doen en vele commentaren werden op het onderwerp gegeven. Geen van deze commentaren kan echter als zeker worden beschouwd en daarom blijven vragen als: in welke periode leefden deze jonge gelovigen en waar ligt de grot die in de verzen genoemd wordt, zonder gegronde antwoorden.
45 Moesa Baran, Efes. pp.23-24
46 L. Massignon. Opera Minora. Deel III. Pp. 104-108
47 At-Tabari. Tarikh-al Oemam
48 Mohammed Emin
49 Fakhroeddin ar-Razi
50 Uit de commentaren van Qadi al-Baidawi, an-Nasafi, al-Jalalayn en at-Tibyan en ook Elmalili, Nasoehi Bilmen.
51 Ahmet Akgündüz, Tarsus ve Tarihi ve Ashab-I Kehf. (Tarsus en de Geschiedeis en de Metgezellen van de Grot.)