En wat de ‘Ad betreft – zij werden door een gewelddadige wind vernietigd. Die Allah hen voor zeven achtereenvolgende nachten en acht dagen had opgelegd, zodat je mensen omvergeworpen zag, alsof zij holle stammen van palmbomen waren! Zie je overblijfselen van hen?
(Qoer-aan Soerat al-Haaqqa: 6-8)
Een ander volk dat vernietigd werd en die in verscheidene Soerah van de Qoer-aan genoemd worden is ‘Ad, die na het volk van Noeh genoemd wordt. Naar ‘Ad gestuurd zijnde, riep Hoed net als alle andere profeten hadden gedaan, zijn volk op in Allah te geloven zonder partners aan Hem toe te schrijven en om hem, de profeet van die tijd, te gehoorzamen. De mensen reageerden met vijandigheid op Hoed. Zij beschuldigden hem van schaamteloosheid, oneerlijkheid en van het pogen het stelsel dat hun voorouders hadden gevestigd te veranderen. In Soerah Hoed, wordt alles dat gebeurde tussen Hoed en zijn volk in detail verteld:
En tot het (volk van) ‘Ad (stuurden Wij) hun broeder Hoed. Hij zei: “O mijn volk! Aanbidt Allah! Jullie hebben geen andere god dan Hem. Zeker, jullie doen niets anders dan leugens bedenken! O mijn volk, ik vraag jullie geen beloning daarvoor. Mijn beloning is slechts van Hem Die mij geschapen heeft. Zullen jullie het dan niet begrijpen? En O mijn volk! Vraag om de vergiffenis van jullie Heer en betoon berouw bij Hem. Hij zal jullie overvloedige regen sturen en kracht aan jullie kracht toevoegen, keer jullie dus niet af als misdadigers.” Zij zeiden: “O Hoed! Je hebt ons geen bewijzen gebracht en wij zullen onze goden niet verlaten (alleen) omdat jij het zegt! En wij geloven niet in jou. Wij zeggen slechts dat een paar van onze goden jou met gekte hebben geslagen.” Hij zei: “Ik roep Allah op als getuige om voor jullie te getuigen dat ik vrij ben van datgene wat jullie als deelgenoten in de aanbidding toeschrijven, - met Hem, span dus tegen mij samen en geef mij geen uitstel. Ik leg mijn vertrouwen in Allah, mijn Heer en jullie Heer! Er is geen levend wezen waarvan Hij de voorlok niet grijpt. Waarlijk, mijn Heer is op het rechte pad. Dus als jullie je afkeren heb ik toch de boodschap die aan mij voor jullie was toegezonden verkondigd. Mijn Heer zal een ander volk jullie laten opvolgen, en jullie kunnen Hem noch het minste kwaad doen. Zeker, mijn Heer is de Behoeder van alle zaken.” En toen Ons gebod kwam, hebben Wij Hoed gered en degenen die hem geloofden door een genade van Ons en Wij redden hen van een zware bestraffing. Zo was het (volk van) ‘Ad. Zij verwierpen de tekenen van hun Heer en waren ongehoorzaam aan Zijn boodschappers, en volgden het bevel van iedere trotse halsstarrige onderdrukker van de Waarheid. En zij werden door een vloek in deze wereld achtervolgd (en zo zullen zij) op de Dag der Opstanding zijn. Geen twijfel! Waarlijk, de ‘Ad waren ongelovig aan hun Heer. Weg dus met de ‘Ad, het volk van Hoed. (Qoer-aan Soerah Hoed: 50-60)
Een andere Soerah die ‘Ad noemt is Soerat ash-Shoeara. In deze Soerah, worden enkele kenmerken van ‘Ad benadrukt. Volgens dit, waren ‘Ad een volk die “op elke hoge plaats hoge paleizen” en zijn leden “krijgen voor zichzelf verfijnde gebouwen in de hoop daarin te leven (voor altijd)”. Daarnaast stichtten zij onheil en gedroegen zich wreed. Toen Hoed zijn volk waarschuwde, maakten zij de opmerking dat zijn woorden “Er is niets anders dan de gewoonte en de godsdienst van de ouderen.” Zij waren er erg zeker van dat hen niets zou overkomen:
Het volk van ‘Ad verloochende de boodschappers. Toen hun broeder Hoed tegen hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?” Waarlijk, ik ben een betrouwbare boodschapper voor jullie. Vrees Allah dus en gehoorzaam mij. Ik vraag van jullie geen beloning ervoor. Mijn beloning is slechts van de Heer van de wereldwezens. Bouwen jullie op elke hoge plaats hoge paleizen waar jullie niet in wonen? En krijgen jullie voor jullie zelf paleizen alsof jullie daar voor altijd in zullen wonen? En als jullie grijpen, grijpen jullie als tirannen? Vrees Allah dus en gehoorzaam mij. En onderhoudt jullie verplichtingen aan Hem, vrees Hem Die jullie geholpen heeft met alle (goede zaken) die jullie kennen. Hij heeft jullie geholpen met vee en kinderen en tuinen en bronnen. Waarlijk, ik vrees voor jullie voor de bestraffing van een Grote Dag.” Zij zeiden: “Het maakt ons niet uit of jij preekt of niet tot degenen die preken behoort. Er is niets anders dan de gewoonte en de godsdienst van de ouderen. En wij zullen niet gestraft worden.” Dus verloochenden zij hem en Wij vernietigenden hen. Waarlijk! Hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle. (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 123-140)
De mensen die vijandigheid aan Hoed toonden en opstandig waren tegen Allah werden inderdaad vernietigd. Een verschrikkelijke zandstorm roeide ‘Ad uit alsof zij “nooit hadden bestaan”
Het volk van AD |
De overblijfselen van de stad Oebar, waar ‘Ad had geleefd, werden ergens vlakbij de kust van Oman gevonden. |
Aan het begin van 1990, verschenen er persberichten in de bekende kranten van de wereld die verklaarden “Legendarische verloren Arabische stad gevonden”, “Arabische stad uit legendes gevonden” en “Het Atlantis van het zand, Oebar.” Wat deze archeologische vondst nog intrigerender maakte was het feit dat er ook naar deze stad verwezen was in de Qoer-aan. Veel mensen die, sinds die tijd, dachten dat ‘Ad over wie in de Qoer-aan verteld wordt een legende waren of dat hun locatie nooit gevonden kon worden, konden hun verbijstering over deze ontdekking niet verbergen. De ontdekking van deze stad, welke alleen genoemd werd in mondelinge verhalen van Bedoeïenen, wekte grote interesse en nieuwsgierigheid op.
Het was Nicholas Clapp, een amateur-archeoloog, die deze legendarische stad, die in de Qoer-aan genoemd wordt, vond.19 Een Arabofiel en een winnende documentaire maker zijnde, was Clapp tijdens zijn onderzoek over de Arabische geschiedenis, een zeer interessant boek tegengekomen. Dit was Arabia Felix, in 1932 geschreven door de Engelse onderzoeker Bertram Thomas. Arabia Felix was de Romeinse benaming voor het zuidelijke deel van het Arabische schiereiland wat vandaag de dag Jemen en een groot deel van Oman omvat. De Grieken noemden dit gebied “Eudaimon Arabia” en middeleeuwse Arabische geleerden noemden het “Al-Yaman as-Saida.”20
Al deze namen betekenen “Fortuinlijk Arabië” omdat die mensen die in oude tijden in dat gebied leefden erom bekend stonden het meest fortuinlijke volk van hun tijd te zijn. Wat was dan de reden voor zo’n benaming?
Hun goede fortuin, was voor een deel te danken aan hun strategische locatie – als tussenhandelaar dienend, in de specerijenhandel tussen India en plaatsen die noordelijk van het Arabische schiereiland liggen. Daarnaast produceerden en distribueerden de mensen die in dit gebied leefden “wierook” een aromatisch hars van zeldzame bomen.
Vele kunstwerken en monumenten van een hoge beschaving rezen eens in Oebar op, zoals verteld wordt in de Qor’aan. Tegenwoordig zijn alleen de bovenstaande overblijfselen overgebleven. |
Hun goede fortuin, was voor een deel te danken aan hun strategische locatie – als tussenhandelaar dienend, in de specerijenhandel tussen India en plaatsen die noordelijk van het Arabische schiereiland liggen. Daarnaast produceerden en distribueerden de mensen die in dit gebied leefden “wierook” een aromatisch hars van zeldzame bomen.
De voorkeur dragend bij de oude gemeenschappen, werd deze plant gebruikt als wierook bij verschillende religieuze rites. In die tijd, was deze plant minstens zo waardevol als goud. De Engelse onderzoeker Thomas beschreef deze “gelukkige” stammen uitvoerig en beweerde dat hij de sporen van een oude stad, gesticht door één van deze stammen, gevonden had.21
Dit was de stad die bij de bedoeïenen bekend stond als “Oebar”. Op één van de reizen die hij naar het gebied had gemaakt, hadden de in de woestijn levende bedoeïenen hem uitgesleten sporen laten zien en verklaart dat deze sporen naar de oude stad Oebar leiden. Thomas, die veel interesse in het onderwerp toonde, stierf voordat hij in staat was zijn onderzoek te voltooien.
Clapp, die onderzocht wat de Engelse onderzoeker Thomas schreef, was overtuigd van het bestaan van de verloren stad die in het boek beschreven werd. Zonder veel tijd te verliezen, begon hij zijn onderzoek.
Clapp probeerde op twee manieren het bestaan van Oebar te bewijzen. Als eerste, vond hij de sporen waarvan de bedoeïenen hadden gezegd dat ze bestonden. Hij verzocht NASA om hem van satellietfoto’s van het gebied te voorzien. Na een lange strijd, slaagde hij erin de autoriteiten ervan te overtuigen foto’s van de regio te maken.22
Clapp ging verder met het bestuderen van de oude manuscripten en kaarten in de Huntington-bibliotheek in Californië. Zijn doel was het vinden van een kaart van het gebied. Na een kort onderzoek, vond hij er één. Wat hij vond was een kaart, die in 200 na Christus getekend was door de Grieks-Egyptische geograaf Ptolemy. Op de kaart werd de locatie van een oude stad die in de regio gevonden was en de wegen die ernaar toe leiden, getoond.
Ondertussen ontving hij het nieuws dat de foto’s door NASA waren genomen.
Op de foto’s werden enkele karavaansporen zichtbaar, die met het blote oog moeilijk te identificeren waren maar alleen vanuit de lucht als een geheel konden worden waargenomen. Deze foto’s met de oude kaart die hij bij de hand had vergelijkend, kwam Clapp uiteindelijk tot de conclusie waar hij naar zocht: de sporen op de oude kaart correspondeerden met de sporen op de foto’s die met de satelliet gemaakt waren. De eindbestemming van deze sporen was een breed gebied waarvan men dacht dat het eens een stad was geweest.
De locatie van de legendarische stad die het onderwerp van de mondelinge verhalen van de bedoeïenen was, was eindelijk gevonden. Na korte tijd, begonnen de opgravingen en de overblijfselen van een oude stad werden van onder het zand blootgelegd. Aldus werd deze stad beschreven als het “Atlantis van het zand, Oebar.”
Opgravingen in Oebar gedaan. |
Wat bewees nu dat deze stad, de stad was van het volk ‘Ad, die genoemd werden in de Qoer-aan. Meteen vanaf het moment dat de overblijfselen blootgelegd werden, begreep men dat deze vernietigde stad aan ‘Ad en de pilaren van Iram die in de Qoer-aan genoemd werden, toebehoorde, omdat onder de bouwwerken die bloot kwamen te liggen de torens waren waaraan in de Qoer-aan duidelijk naar verwezen wordt. Een lid van het onderzoeksteam dat de opgraving leidde, Dr. Zarrins zei, dat gezien het feit dat de torens geacht werden een onderscheidend kenmerk van Oebar te zijn en gezien het feit dat over Iram werd gemeld dat het deze torens of pilaren had, dit dan het sterkste bewijs tot dan toe was dat de plek die zij hadden blootgelegd Iram was, de stad van ‘Ad die beschreven wordt in de Qoer-aan. De Qoer-aan vermeld Iram als volgt:
Heb jij niet gezien hoe jouw Heer met de ‘Ad is omgegaan? Met Iram van de pilaren. Zoals nog nooit in het land geschapen zijn? (Qoer-aan Soerat al-Fajr: 6-8)
Bovenste foto: De plek waar de stad van ‘Ad ontdekt werd door foto’s genomen vanuit de Space Shuttle. Op de foto, is de plek waar de karavaansporen elkaar kruisen gemarkeerd en dit wijst richting Oebar. | 1. Ubar, could only be seen from space before excavations were made. |
Tot zo ver hebben we gezien dat Oebar mogelijk de stad van Iram zou kunnen zijn, die vermeld wordt in de Qoer-aan. Volgens de Qoer-aan, luisterden de inwoners van de stad niet naar de profeet Hoed, die de boodschap naar hen had gebracht en die hen waarschuwde, en dus vergingen zij.
De identiteit van ‘Ad die de stad Iram stichten, heeft ook veel discussie veroorzaakt. In historische verslagen, wordt geen melding gedaan van een volk die zo’n ontwikkelde cultuur of beschaving had als zij vestigden.
Het kan als zeer vreemd worden geacht dat de naam van zo’n volk nergens in historische verslagen terug kan worden gevonden,
Aan de andere kant, zou het niet zo verbazend moeten zijn, de aanwezigheid van de naam van dit volk niet in de verslagen en archieven van oude beschavingen tegen te komen. De reden hiervoor is dat dit volk in het zuiden van Arabië leefde, een vergelegen regio van de andere volken levend in de Mesopotamische regio en het Midden-Oosten en zij hadden zeer beperkt contact met hen. Het was een gewone situatie voor een land, dat schaars bekend is, om niet in de historische verslagen opgenomen te zijn. Aan de andere kant is het mogelijk om verhalen over ‘Ad te horen onder de volkeren in het Midden-Oosten. De belangrijkste reden waarom ‘Ad niet genoemd worden in de geschreven verslagen is dat geschreven communicatie niet de gewoonte was in het gebied in die tijd. Daarom is het mogelijk om te denken dat ‘Ad een beschaving hadden gesticht maar dat deze beschaving niet vermeld wordt in de historische verslagen van de beschavingen die documentatie bijhielden. Als deze cultuur iets langer had bestaan, zou er tegenwoordig misschien meer bekend zijn over dit volk.
Er is geen geschreven verslag van ‘Ad, maar het is mogelijk om belangrijke informatie over hun “afstammelingen” te vinden en om een idee over ‘Ad te hebben in het licht van deze informatie.
De eerste plaats waar naar gekeken moet worden, wanneer men zoekt naar sporen van een mogelijke beschaving die door ‘Ad of hun afstammelingen gevestigd werd, is Zuid-Jemen, waar het “Atlantis van het zand, Oebar” is gevonden en waaraan als “Fortuinlijk Arabië” gerefereerd wordt. In Zuid-Jemen, hebben vier volken voor onze tijd geleefd die door de Grieken “Fortuinlijke Arabiëren” werden genoemd. Dit zijn de Hadramieten, Sabeërs, Minaianen en de Qatabaianen. Deze vier volkeren heersten voor een tijd tezamen in deze gebieden dicht bij elkaar.
Vele wetenschappers van deze tijd zeggen dat ‘Ad een periode van gedaanteverandering inging en toen opnieuw op het toneel van de geschiedenis verscheen. Dr. Mikail H. Rahman, een onderzoeker aan de Universiteit van Ohio, gelooft dat ‘Ad de voorouders zijn van de Hadramieten, één van de vier volken die in Zuid-Jemen leefden. Rond 500 voor Christus verschijnend, zijn de Hadramieten de minst bekenden onder de volken die “Fortuinlijke Arabiëren” genoemd werden. Dit volk heerste lange tijd over Zuid-Jemen en verdween volledig in 240 na Christus na een lange periode van verval.
De naam Hadrami zinspeelt erop dat zij de afstammelingen van ‘Ad zouden kunnen zijn. De Griekse schrijver Pliny, die in de 3e eeuw voor Christus leefde, verwees naar deze stam als “Adramitai” – de Hadrami bedoelend.23 De terminologie van het Griekse woord is een toevoeging aan het zelfstandig naamwoord, waarbij het zelfstandig naamwoord “Adram” is, wat onmiddellijk suggereert dat het mogelijk een verbastering is van het woord “Ad-I-Iram” die in de Qoer-aan genoemd wordt. De Griekse geograaf Ptolemy (150-100 na Christus) laat het zuiden van het Arabische Schiereiland zien als de plaats waar het volk genaamd “Adramitai” leefde. Tot voor kort stond de regio bekend onder de naam “Hadhramaoet” De hoofdstad van de Hadramitische staat, Shabwah lag in het westen van de Hadhramaoet valei. Volgens vele oude legenden, ligt de graftombe van de profeet Hoed, die als een boodschapper naar ‘Ad was gestuurd, in Hadhramaoet.
Een andere factor die naar de gedachte neigt dat de Hadramieten een voortzetting van ‘Ad zijn, is hun rijkdom. De Grieken omschreven de Hadramieten als het “rijkste ras ter wereld…” Historische verslagen zeggen dat de Hadramieten zeer ver waren in het verbouwen van wierook, één van de meest kostbare planten van die tijd. Zij hadden nieuwe gebieden gevonden voor het gebruik van die plant en verruimden het gebruik ervan. De landbouwkundige productie van de Hadramieten was veel hoger dan tegenwoordig de productie van deze plant is. Wat gevonden is bij de opgravingen in Shawbah, waarvan nu bekend is dat het de hoofdstad van de Hadramieten is geweest, is zeer interessant. Bij deze opgravingen, die in 1975 begonnen, was het ontzettend moeilijk voor de archeologen om de resten van de stad te bereiken, vanwege de diepe zandduinen. De vondsten die aan het eind van de opgravingen werden bemachtigd waren verbijsterend; want de blootgelegde stad was één van de meest overweldigend interessante die tot dan toe gevonden was. De ommuurde stad die ontdekt werd, was van een veel grotere omvang dan enige andere oude Jemense plaats en zijn paleis, zo merkte men op, was een waarlijk magnifiek gebouw.
Het was zonder twijfel heel logisch om aan te nemen dat de Hadramieten deze architecturale superioriteit geërfd hadden van hun voorgangers, ‘Ad. Hoed zei tegen het volk van ‘Ad terwijl hij hen waarschuwde:
Bouwen jullie op elke hoge plaats hoge paleizen waar jullie niet in wonen? En krijgen jullie voor jullie zelf paleizen alsof jullie daar voor altijd in zullen wonen? (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 128-129)
Een ander interessant kenmerk van de gebouwen die bij Sawbah zijn gevonden zijn de verfijnde pilaren. De pilaren bij Sawbah leken vrij uniek te zijn, omdat zij rond en in een cirkelvormige zuilengang stonden opgesteld, terwijl op alle andere plaatsen in Jemen men zover alleen vierkante monolithische zuilen had gevonden. Het volk van Sawbah moest de architecturale stijl van hun voorouders ‘Ad hebben geërfd. Photius, een Grieks Byzantijnse Patriarch van Constantinopel in de 9e eeuw na Christus, deed veelomvattend onderzoek naar de Zuidelijke Arabiëren en hun handelsactiviteiten, omdat hij de beschikking had over de oude Griekse manuscripten die tegenwoordig niet langer bestaan en in het bijzonder het boek van Agatharachides (132 voor Christus). Betreffende de Erithreaanse (Rode) Zee, zei Photius in één van zijn artikelen: “Er wordt gezegd dat zij (Zuid Arabiëren) vele pilaren, met goud bekleed of van zilver gemaakt, hebben gebouwd. De ruimtes tussen deze pilaren zijn opmerkelijk om te aanschouwen.”24 Hoewel de bovenstaande verklaring van Photius niet direct naar de Hadramieten verwijst, geeft het een idee van de rijkdom en de bouwkundige dapperheid van de mensen die in dat gebied woonden. De klassieke Griekse schrijvers, Pliny en Strabo beschrijven deze steden als “versierd met prachtige tempels en paleizen.”
Wanneer we ervan uitgaan dat de eigenaren van deze steden de afstammelingen van ‘Ad waren, begrijpen we duidelijk waarom de Qoer-aan het thuis van ‘Ad beschrijft als: Het Iram van de pilaren. (Qoer-aan Soerat al-Fadjr: 7)
Tegenwoordig, is het landschap dat iemand die naar Zuidelijk Arabië reist het meest frequent tegenkomt de eindeloze woestijn. De meeste van deze plaatsen, met uitzondering van de steden en de gebieden die later zijn bebost, zijn met zand overdekt. Deze woestijnen zijn daar al sinds honderden en misschien zelfs duizenden jaren.
Maar in de Qoer-aan wordt interessante informatie gegeven in één van de verzen die over ‘Ad verhaalt. Terwijl hij zijn volk waarschuwt, leidt de profeet Hoed hun aandacht naar de bronnen en tuinen waarmee Allah hen heeft begiftigd.
Vrees Allah dus en gehoorzaam mij. En onderhoudt jullie verplichtingen aan Hem, vrees Hem Die jullie geholpen heeft met alle (goede zaken) die jullie kennen. Hij heeft jullie geholpen met vee en kinderen. En tuinen en bronnen. Waarlijk, ik vrees voor jullie voor de bestraffing van een Grote Dag.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 131-135)
Maar zoals we eerder hebben opgemerkt, is Oebar, dat aangemerkt is als de stad Iram, evenals elke andere plaats die waarschijnlijk de verblijfplaats van ‘Ad is geweest, tegenwoordig compleet met zand overdekt. Dus, waarom gebruikte Hoed zo’n uitdrukking terwijl hij zijn volk waarschuwde?
Het antwoord ligt verborgen in de klimaatveranderingen uit de geschiedenis. Historische verslagen onthullen dat deze gebieden die tegenwoordig in woestijn veranderd zijn, ooit zeer productieve groene landstreken zijn geweest. Minder dan duizend jaar geleden was een groot deel van die regio overdekt met groene gebieden en bronnen zoals in de Qoer-aan wordt verteld, en de mensen uit die gebieden maakten gebruik van deze gaven. De bossen verzachten het harde klimaat van de regio en maakten die leefbaarder. Woestijnen bestonden, maar overdekten niet zo’n eindeloos gebied als tegenwoordig.
In Zuidelijk Arabië, zijn belangrijke aanwijzingen vergaard in deze gebieden waar ‘Ad leefde, welke een nieuw licht op dit onderwerp zouden kunnen werpen. Deze tonen aan dat de inwoners van die regio een zeer hoog ontwikkeld irrigatiestelsel ontwikkelden. Deze irrigatie diende waarschijnlijk maar één doel: landbouw. In die gebieden, welke tegenwoordig niet geschikt voor leven zijn, cultiveerden ooit mensen de grond.
Satellietfoto’s hebben ook een uitgebreid stelsel onthuld van oude kanalen en dammen die rond Ramlat as Sab’atayan gebruikt werden voor irrigatie, waarvan geschat wordt dat die in staat moeten zijn geweest zo’n 200.000 mensen in de verbonden steden te voorzien.25 Zoals Doe, één van de onderzoekers die het onderzoek leidde, zei: “De grond rondom Ma’rib was eens zo vruchtbaar, dat men zich kan voorstellen dat het hele gebied tussen Ma’rib en Hadhramaoet eens gecultiveerd werd.26
De klassieke Griekse schrijver Pliny heeft deze regio als zeer vruchtbaar beschreven en in nevelen gehulde beboste bergen, rivieren en ononderbroken bosrijke gebieden. In inscripties gevonden in sommige oude tempels dichtbij Shabwah, de hoofdstad van de Hadramieten, is geschreven dat in dit gebied op dieren werd gejaagd en dat sommigen werden geofferd. Dit alles onthult dat dit gebied eens met zowel vruchtbaar land als woestijn overdekt was. De snelheid waarmee de woestijn uit kan breiden kan gezien worden in enig recentelijk gedaan onderzoek, door het Smithsonian Insituut in Pakistan, waar een gebied waarvan men wist dat het in de middeleeuwen vruchtbaar was geweest, nu in zanderige woestijn was veranderd, met 6 meter hoge duinen. Ontdekt werd dat de woestijn met een gemiddelde van ruim 10 cm per dag uitdijt. Met deze snelheid, kan het zand zelfs de hoogste gebouwen opslokken en hen bedekken alsof zij nooit bestaan hadden. Opgravingen gedaan in Timna in Jemen in de jaren ’50 zijn aldus weer bijna volledig overdekt. De Egyptische piramiden waren ooit ook volledig met zand bedekt en werden pas na zeer langdurige opgravingen aan het licht gebracht. In het kort, is het zeer duidelijk dat gebieden die tegenwoordig bekent staan als woestijn, in het verleden een ander uiterlijk hebben gehad.
Het gebied waar ‘Ad eens leefde, is tegenwoordig vol zandduinen. |
In de Qoer-aan wordt gezegd dat ‘Ad verging door een “furieuze wind”. In de verzen wordt vermeld dat deze furieuze wind zeven nachten en acht dagen doorging en ‘Ad volledig vernietigde.
Het volk van ‘Ad verloochende, hoe vreselijk waren dan Mijn bestraffing en Mijn waarschuwingen? Waarlijk, Wij stuurden naar hen een heftige wind met een harde stem op de dag van het slechte voorteken en de voortdurende rampspoed. Mensen plukkend alsof zij ontwortelde stammen van palmbomen waren. (Qoer-aan Soerat al-Qomar: 18-20)
En wat de ‘Ad betreft – zij werden door een gewelddadige wind vernietigd. Die Allah hen voor zeven achtereenvolgende nachten en acht dagen had opgelegd, zodat je mensen omvergeworpen zag, alsof zij holle stammen van palmbomen waren! (Qoer-aan Soerat al-Haaqqa: 6-7)
Hoewel zij van tevoren waren gewaarschuwd, schonken de mensen hoegenaamd geen aandacht aan de waarschuwingen en bleven hun boodschappers iedere keer weigeren. Zij hadden zo’n waanidee dat zij niet konden begrijpen wat er gebeurde toen zij zagen dat de vernietiging hen naderde en dit bleven verloochenen.
Toen, wanneer zij het als een zachte wolk zagen die naar hun dalen kwam, zeiden zei: “Dit is een wolk die regen brengt!” Nee, maar dat is dat waarvan jullie hebben gevraagd om haar te bespoedigen! – een wind met daarin een pijnlijke bestraffing! (Qoer-aan Soerat al-Ahqaf: 24)
In het vers wordt verklaard dat de mensen de wolk die hun de rampspoed zou brengen, zagen, maar niet konden begrijpen wat het was en dachten dat het een regenwolk was. Dit is een belangrijke aanwijzing over hoe de rampspoed eruit zag toen het dichterbij de mensen kwam, omdat een cycloon die voortgaat onderwijl woestijnzand opwaaiend, vanuit de verte ook op een regenwolk lijkt. Het is mogelijk dat ‘Ad door dit uiterlijk bedrogen werden en de rampspoed niet opmerkten.
Doe geeft een beschrijving van deze zandstormen (het lijkt erop dat dit uit eigen ervaring is): “Het eerste teken (van een stof of zandstorm) is een naderende muur van met stof beladen lucht, welke een aantal duizend voet hoog kan zijn door de sterk stijgende luchtstroom en opgewaaid door een vrij sterke wind.”
The excavations made in Ubar where the remains of a city was recovered from under a layer of sand metres thick. In this region, it is very well known that a catastrophic sand storm can cause a huge amount of sand to accumulate in a very short time. This can happen suddenly, and in a very unexpected way. |
“Oebar, het Atlantis van het Zand” waarvan gedacht wordt dat het de overblijfselen van ‘Ad zijn, is onder een laag van meters dik zand vandaan gehaald. Het schijnt dat de furieuze wind die “zeven nachten en acht dagen voortduurde” volgens de beschrijving uit de Qoer-aan, tonnen van zand opeenhoopte en de mensen levend onder de aarde begroef. Opgravingen die in Oebar zijn gedaan wijzen naar dezelfde mogelijkheid. Het Franse tijdschrift: Ca M’interesse verklaart hetzelfde als volgt: “Oebar werd als resultaat van een storm, begraven onder 12 meter dik zand.”28
Het belangrijkste bewijs dat aantoont dat ‘Ad begraven waren door een zandstorm, is het gebruik van het woord “ahqaf” in de Qoer-aan om de plaats van ‘Ad aan te duiden. De beschrijving die gebruikt wordt in het 21e vers van Soerat al-Ahqaf gaat als volgt:
En gedenk de broeder van ‘Ad, toen hij zijn volk in de zandduinen in het zuidelijke gedeelte van het Arabisch Schiereiland waarschuwde. En zeker, voor hem zijn reeds waarschuwers overleden en na hem (zeggende): “Aanbidt niemand anders dan Allah; waarlijk, ik vrees voor jullie de bestraffing van de machtige dag.” (Qoer-aan Soerat al-Ahqaf: 21)
In het Arabisch betekent Ahqaf “zandduinen” en het is de meervoudsvorm van het woord “hiqf” wat “zandduin” betekent. Dit toont aan dat ‘Ad woonde in een gebied vol “zandduinen” wat voorzag in de meest logische reden dat zij begraven werden door een zandstorm. Volgens een interpretatie, verloor ahqaf zijn betekenis van “zandduinen” en werd de naam van een gebied in Zuid-Jemen waar ‘Ad woonde. Dit veranderd niets aan het feit dat de oorsprong van dit woord zandduinen is, maar toont aan dat dit woord specifiek voor dit gebied is geworden omdat er een overvloed aan zandduinen is in de regio.
De vernietiging die ‘Ad overkwam door een zandstorm die “mensen uittrok alsof zij de (uit de grond) losgewoelde wortels van palmbomen waren,” moest het hele volk binnen korte tijd hebben uitgeroeid, een volk die tot dan toe leefden door vruchtbare grond te cultiveren en dammen en irrigatiekanalen voor zichzelf te bouwen. Al het vruchtbare en gecultiveerde land, de irrigatiekanalen en de dammen van de gemeenschap die daar leefde werden onder het zand bedolven en de hele stad en zijn inwoners werden levend onder het zand begraven. Nadat de mensen waren vernietigd, verspreidde de woestijn hier met de tijd en bedekte hen, geen spoor achterlatend.
Dientengevolge, kan men zeggen dat de historische en archeologische vondsten aangeven dat ‘Ad en de stad Iram bestonden en vernietigd werden zoals wordt beschreven in de Qoer-aan. Door later onderzoek zijn de overblijfselen van dit volk teruggevonden in het zand.
Wat iemand die naar die overblijfselen die in het zand begraven liggen kijkt, zou moeten doen, is om gewaarschuwd te zijn, zoals de Qoer-aan benadrukt. De Qoer-aan verklaart dat ‘Ad van het rechte pad afdwaalde als gevolg van hun arrogantie en zeiden: “Wie is superieur aan ons in kracht?” In de rest van het vers wordt gezegd:. Wat de ‘Ad betreft, die waren zonder enig recht daartoe in hun land arrogant, en zij zeiden: “Wie is in kracht machtiger dan ons?” Zien zij niet dat Allah, Die hen geschapen heeft, machtiger in kracht was dan hen? En zij ontkenden Onze tekenen! (Qoer-aan Soerah Foessilat: 15)
Wat iemand moet doen is dit onveranderbare feit altijd in gedachten blijven houden en begrijpen dat de grootste en meest geëerde altijd Allah is en dat men alleen voorspoed zal kennen door Hem te aanbidden.
19 Thomas H. Maugh II: “Ubar, Fabled Lost City, Found by LA Team” The Los Angeles Times, 5 Februari 1992.
20 Kamal Salibi, Ahistory of Arabia, Caravan Books, 1980
21 Bertram Thomas: Arabia Felix: Across the “Empty Quarter” of Arabia. New York: Schrieber’s sons 1932. p. 161
22 Charlene Crabb: “Frankincense”, Discover, Januari 1993
23 Nigel Groom. Frankincense and Myrrh. Longman, 1981. p. 81
24 Ibid.: p. 72
25 Joachim Chwaszcza. Jemen. 4PA Press 1992.
26 Ibid
27 Brian Doe, Southern Arabia, Thames and Hudson, 1971. p.21
28 ça M’interesse. Januari 1993