(Hun gedrag is) gelijk aan het gedrag van de mensen van de Farao en van degenen vóór hen. Zij verloochenden de tekenen van hun Heer, dus hebben Wij hen voor hun zonden vernietigd en Wij verdronken de mensen van de Fir’awn (Farao), want zij waren allen onrechtvaardig.
(Qoer-aan Soerat an-Anfal: 54)
De oude Egyptische beschaving, die tegelijkertijd met andere stadstaten in Mesopotamië gevestigd werd, staat bekent als één van de oudste beschavingen in de wereld en er wordt algemeen erkend dat het een zeer georganiseerde staat met de verst ontwikkelde maatschappelijke regelgeving van zijn tijd was. Het feit dat zij rond het derde millennium voor Christus het schrift ontdekten en gebruikten, dat zij de rivier de Nijl gebruikten en dat ze tegen gevaren vanuit het buitenland beschermd werden door de natuurlijke ligging van het land, had een grote bijdrage in het verbeteren van hun beschaving.
Maar deze “beschaafde” maatschappij was er één waarin “de heerschappij van de farao’s” gangbaar was, wat een stelsel van ongeloof is dat op de duidelijkste en oprechtste manier in de Qoer-aan vermeld wordt. Zij zwollen op van trots, keerden zich af en spraken godslasterlijke taal. Uiteindelijk konden noch hun ver ontwikkelde beschaving, noch hun maatschappelijke en politieke regelgeving, noch hun militaire succes hun redden van de vernietiging.
De Egyptische beschaving was gebaseerd op de vruchtbaarheid van de rivier de Nijl. De Egyptenaren hadden zich in de Nijlvallei gevestigd, dankzij het overvloedige water van deze rivier en omdat zij het land konden cultiveren met het water dat door de rivier geleverd werd zonder dat zij van regenseizoenen afhankelijk waren. De historicus Ernst H. Gombrich verklaart in zijn geschriften dat Afrika erg heet is en dat het er soms maanden achtereen helemaal niet regent. Om deze reden zijn vele gebieden op dit enorme continent extreem droog. Deze gebieden zijn overdekt met eindeloze woestijnen. Beide zijden van de rivier de Nijl zijn ook overdekt met woestijnen en het regent bijna nooit in Egypte. Maar in dit land is regen niet zo erg nodig omdat de rivier de Nijl er precies in het midden door het hele land heen loopt.33
Dus, wie de controle heeft over de rivier de Nijl, die van zo’n groot belang is, is ook in staat de grootste bron van handel en landbouw in Egypte te beheersen. Op die manier waren de Farao’s in staat hun dominantie over Egypte te vestigen.
De smalle en verticale vorm van de Nijlvallei liet het woonplaatsen die rond de rivier lagen niet toe veel uit te breiden en daarom vormden de Egyptenaren een beschaving die bestaat uit kleinschalige steden en dorpen in plaats van grote steden. Ook deze factor versterkte de dominantie van de Farao’s over hun volk.
Koning Menes staat bekent als de eerste Egyptische Farao die rond het derde millennium voor Christus het hele oude Egypte in één land verenigde, voor het eerst in de geschiedenis. De term “farao” verwees in feite oorspronkelijk naar het paleis waar de koning woonde, maar in de loop van de tijd, werd het de titel van de Egyptische koningen. Dit is de reden dat de koningen die het oude Egypte beheersten, “farao’s” genoemd werden.
Omdat zij de eigenaren, bestuurders en heersers van het hele land en zijn landerijen waren, werden deze farao’s geaccepteerd als weerspiegelingen van de grootste god in de verwrongen polyistische religie van het oude Egypte. Het bestuur van de Egyptische landerijen, hun branche, hun inkomen, kortom al deze landgoederen, diensten en de productie binnen de grenzen van het land werden namens de farao beheerd.
Het absolutisme in het regime had de farao met zo’n macht bekleed dat hij alles dat hij wenste kon hebben. Precies bij het vestigen van de eerste dynastie, in de periode van Menes die de eerste koning van Egypte werd door het verenigen van Boven en Beneden-Egypte, begon men de rivier de Nijl voor het volk beschikbaar te maken via kanalen. Daarnaast werd de productie onder controle gebracht en de volledige productie van goederen en diensten werd aan de koning toegewezen. De koning verspreidde en verdeelde deze goederen en diensten in de mate waarin zijn volk het nodig had. Het was voor de koningen, die zo’n macht in het gebied hadden gevestigd, niet moeilijk om het volk tot onderwerping te dwingen. De koning van Egypte, of met zijn toekomstige naam, de farao, werd gezien als een heilige die grote macht bezat en die in alle noden van zijn volk voorzag: en hij werd tot een god omgevormd. De farao’s geloofden indertijd echt dat zij inderdaad goden waren.
Sommige woorden die in de Qoer-aan vermeld staan die de farao gebruikte tijdens zijn conversatie met Moesa bewijzen dat zij dit inderdaad geloofden. Hij probeerde Moesa te intimideren door te zeggen: Farao zei: “Als je een god anders dan mij kiest, zal ik je zeker onder de gevangenen plaatsen.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 29) en hij zei tegen de mensen rondom hem: O leiders! Ik weet niet dat jullie een andere god naast mij hebben (Qoer-aan Soerat al-Qasas: 38). Dit alles zei hij omdat hij zichzelf als god beschouwde.
De religieuze overtuigingen van de Egyptenaren waren voornamelijk gebaseerd op het dienen van hun goden. De “bemiddelaars” tussen deze goden en het volk waren de priesters, die onder de leiders van de maatschappij waren. Handelend met hekserij en tovenarij, maakten de priesters een belangrijke klasse uit, welke de farao’s gebruikten om het volk in onderwerping te houden. |
Volgens de historicus Herodotus, waren de Oude Egyptenaren de “vroomste” mensen ter wereld.
Hun religie was echter niet de religie van de Waarheid maar een verdorven polytheïsme en wegens hun extreme conservatisme konden zij hun verdorven religie niet verlaten.
De Oude Egyptenaren werden in grote mate beïnvloed door de natuurlijke omgeving waarin zij leefden. De natuurlijke geografie van Egypte beschermde het land perfect tegen aanvallen van buitenaf. Egypte werd van alle kanten omgeven door woestijnen, bergachtige landschappen en de zee. Aanvallen die waarschijnlijk op het land gepleegd zouden worden, hadden twee mogelijke routes en het was heel gemakkelijk voor de Egyptenaren om die twee routes te verdedigen. Dankzij die natuurlijke factoren bleef Egypte afgezonderd van de buitenwereld. Maar met het passeren van de eeuwen veranderde die afzondering in een duistere dweepzucht. Aldus verkregen de Egyptenaren een gezichtspunt dat afgesloten was voor nieuwe ontwikkelingen en ongebruikelijkheden en wat extreem conservatief was over hun religie. De “religie van hun voorouders” die regelmatig genoemd wordt in de Qoer-aan werd hun belangrijkste waarde. Dit is waarom Fir’awn en zijn intieme kring zich wegdraaiden van Moesa en Haroen toen zij de Religie van de Waarheid aan hen verkondigden, door te zeggen:
“Ben je tot ons gekomen om ons van het geloof van onze voorvaderen te laten afkeren – en dat jullie twee grootsheid in dit land hebben? Wij zullen jullie twee niet geloven!” (Qoer-aan Soerah Yoenoes: 78)
De religie van het Oude Egypte was verdeeld in verschillende takken, waarvan de officiële religie van de staat, de geloofsovertuigingen van het volk en het geloof in een leven na de dood de belangrijkste waren. Volgens de officiële staatsreligie was de farao een heilig wezen. Hij was een weerspiegeling van de goden van de mensen op aarde en zijn doel was recht te spreken en hen op aarde te beschermen.
De geloofsovertuigingen die onder het volk wijdverspreid waren, waren zeer gecompliceerd en de beginselen en onderdelen die botsten met de officiële religie van de staat werden door de overheersing van de farao’s onderdrukt. In principe geloofden zij in vele goden en deze goden werden over het algemeen afgeschilderd met een dierenhoofd op een mensenlichaam. Maar het was ook mogelijk om locale tradities tegen te komen die van regio tot regio konden verschillen.
Het leven na de dood maakte het belangrijkste deel van het Egyptische geloof uit.
Zij geloofden dat de ziel doorleefde na de dood van het lichaam.
In overeenstemming hiermee, werden de zielen van de doden door speciale engelen naar de God die Rechter was gebracht en tweeënveertig andere getuigen die rechters waren, een weegschaal werd in het midden gezet en het hart van de ziel werd in deze weegschaal gewogen. Degenen met meer goedheid gingen door naar een prachtige plaats en leefden gelukkig en degenen met meer slechtheid werden naar een plaats gestuurd waar zij aan vreselijke martelingen werden blootgesteld. Daar werden zij voor eeuwig gemarteld door een vreemd wezen dat “De Dodeneter” werd genoemd. Het geloof van de Egyptenaren in het Hiernamaals laat een duidelijke parallel zien met het monotheistische geloof en de Religie van de Waarheid. Zelfs alleen al hun geloof in het hiernamaals bewijst dat de Religie van de Waarheid en de boodschap de oude Egyptische beschaving had bereikt, maar dat deze religie later werd vervalst en monotheïsme werd in polytheïsme veranderd. Het is al bekend dat waarschuwers die mensen naar de eenheid van Allah uitnodigden en een oproep aan hen deden Zijn slaven te zijn, van tijd tot tijd naar Egypte werden gestuurd, net zoals ze op een gegeven moment naar alle volken op aarde zijn gestuurd. Eén van hen was de profeet Yoesoef wiens leven in de Qoer-aan in detail verteld wordt. De geschiedenis van Yoesoef is ook zeer belangrijk omdat ook de aankomst van de kinderen Israël in Egypte en hun vestiging daarbij inbegrepen is.
Aan de andere kant zijn er in historische bronnen verwijzingen naar enkele Egyptenaren die, zelfs vóór Moesa, mensen naar het monotheïstische geloven uitnodigden. Eén van hen is de interessantste farao uit de geschiedenis van Egypte, dat is, Amenhotep IV.
Amenhotep IV |
De Egyptische farao’s waren over het algemeen wrede, onderdrukkende, agressieve en gewetenloze mensen. Over het algemeen namen zij de polytheïstische religie van Egypte aan en verafgoden zichzelf door deze religie.
Maar er is een farao in de Egyptische geschiedenis die heel anders was dan de anderen. Deze farao verdedigde het geloof in een enkele Schepper en werd blootgesteld aan grote weerstand bij de priesters van Amon, die profiteerden van de polytheïstische religie en enkele soldaten die hen steunden, en dus werd hij uiteindelijk vermoord. Deze farao was Amenhotep IV die aan de macht kwam in de 14e eeuw voor Christus.
Toen Amenhotep in 1375 voor Christus de troon besteeg, kwam hij in aanraking met een conservatisme en een traditionalisme dat daar al eeuwen had liggen te sluimeren. Tot dan waren de opbouw van de maatschappij en de relatie met het volk van het koninklijke paleis zonder enige verandering doorgegaan. De maatschappij hield alle deuren naar gebeurtenissen van buitenaf en religieuze vernieuwingen ferm gesloten. Dit extreme conservatisme, ook opgemerkt door Griekse reizigers, werd veroorzaakt door de geografische ligging van Egypte zoals we boven hebben uitgelegd.
Door de farao’s aan de mensen opgelegd, vroeg de officiële religie een onvoorwaardelijk geloof in alles dat oud en traditioneel was. Maar Amenhotep nam de officiële religie niet aan. De historicus Ernst Gombrich schrijft: Hij (Amenhotep IV) brak met vele van de gebruiken die door een eeuwenoude traditie heilig gemaakt waren. Hij wilde geen eer bewijzen aan de vele vreemd gevormde goden van zijn volk. Voor hem was maar een god, Aton, de allerhoogste. Die hij aanbad en die hij zich voorstelde in de vorm van de zon. Hij noemde zichzelf Akhenaton, naar zijn god, en verhuisde zijn hof buiten het bereik van de priesters van andere goden, naar een plaats die nu El-Amarna heet.34
Na de dood van zijn vader werd de jonge Amenhotep IV aan grote druk blootgesteld. Deze onderdrukking werd veroorzaakt door het feit dat hij een religie ontwikkelde die gebaseerd was op monotheïsme, door de traditionele polytheïstische religie van Egypte te veranderen en te pogen radicale veranderingen op elk gebied door te voeren. Maar de leiders van Thebe stonden hem niet toe de boodschap van zijn religie over te dragen. Amenhotep en zijn familieleden vertrokken uit de stad Thebe en vestigde zich in Tell-El-Amarna. Hier richtten zij een nieuwe en moderne stad op “Akh-et-aton” genaamd. Amenhotep IV veranderde zijn naam welke “Tevredenheid van Amon” betekent naar Akh-en-aton wat “Onderwerpen aan Aton” betekent. Amon was de naam die gegeven was aan de belangrijkste totem in het Egyptische polytheïsme. Volgens Amenhotep is Aton de “schepper van de hemelen en de aarde”, zijn naam gelijk stellend aan Allah.
Verstoord door deze ontwikkelingen, wilden de priesters van Amon de macht van Akhenaton grijpen door te profiteren van een economische crisis in het land. Akhenaton werd uiteindelijk door samenzweerders gedood door vergiftiging.
Na Akhenaton kwamen farao’s met een militaire achtergrond aan de macht. Deze waren er de oorzaak van dat het oude traditionele polytheïstisch geloof opnieuw wijdverspreid raakte en zij namen de grootst mogelijke moeite om naar het verleden terug te keren. Bijna een eeuw later kwam Ramses II op de troon, die de langste heerschappij in de geschiedenis van Egypte zou hebben. Volgens vele historici was Ramses de farao die de Kinderen Israël martelde en tegen Moesa vocht.35
Vanwege hun enorme dweepzucht, wilden de oude Egyptenaren hun bijgelovige afgoderij niet verlaten. Sommige personen, die de boodschap van het aanbidden van Allah alleen verkondigden, kwamen naar hen maar de mensen van Fir’awn keerden altijd naar hun verdorven overtuigingen terug. Uiteindelijk werd Moesa door Allah als een boodschapper (rasoel) naar hen gestuurd. Omdat zij een stelsel van leugens die haaks op de religie van de waarheid stond hadden aangenomen, en omdat zij de Kinderen Israël tot slaven hadden gemaakt.
Moesa was geïnstrueerd om zowel Egypte naar de religie van de waarheid uit te nodigen als de Kinderen Israël van slavernij te bevrijden en hen de juiste weg te tonen. In de Qoer-aan wordt verklaard:
Wij reciteren voor jullie in waarheid wat van het nieuws van Moesa en Farao, voor een volk dat gelooft. Waarlijk, Farao verhief zichzelf in het land en maakte zijn mensen tot sekten., Verzwakte een groep onder hen, hun zonen dodend, en hij liet hun vrouwen leven. Waarlijk, hij behoorde tot de verderfzaaiers. En Wij wensten een gunst te geven aan degenen die zwak in het land waren, en hen tot heersers en hen tot erfgenamen te maken. En hen in het land onder te brengen, en Wij lieten Farao en Hanan en hun leger van hen krijgen waarvoor zij bang waren. (Qoer-aan Soerat al-Qasa: 3-6)
Fir’awn wilde voorkomen dat de Kinderen Israël in aantal vermeerderden, door alle pasgeboren baby’s te vermoorden. Dit is waarom, de moeder van Moes, door Allah geïnspireerd, hem in een mandje plaatste en in de rivier achterliet. Dit was de weg die hem het paleis van Fir’awn binnenleidde. In de Qoer-aan zijn de verzen over dit onderwerp als volgt:
En Wij inspireerden de moeder van Moesa: “Zoog hem (Moesa), maar als je voor hem vreest, geef hem dan aan de rivier en vrees niet, noch wees bedroefd. Waarlijk! Wij zullen hem naar jou terugbrengen en zullen hem tot één van (Onze) boodschappers maken.” Toen pikte de huishouding van Farao hem op, dat hij voor hen een vijand moge worden en hen verdriet moge bezorgen. Waarlijk! Farao, Hanan en hun legers waren zondaren. En de vrouw van Farao zei: “Een genot voor het oog van mij en van jou. Doodt hem niet, misschien zal hij ons nog tot nut zijn, of kunnen wij hem als een zoon adopteren.” En zij voorzagen niet. (Qoer-aan Soerat al-Qasa: 7-9)
De vrouw van Fir’awn voorkwam de moord op Moesa en adopteerde hem. Op deze manier, bracht Moesa zijn kindertijd door in het paleis van Fir’awn. Met de hulp van Allah werd zijn eigen moeder naar het paleis gebracht als zijn min.
Toen hij een volwassene was geworden, kwam Moesa op een dag tussenbeide toen hij zag dat één van de Kinderen Israël door een Egyptenaar werd gemarteld en hij gaf de Egyptenaar een klap, welke de Egyptenaar doodde. Ondanks het feit dat hij in het paleis van Fir’awn woonde en dat hij door de koningin was geadopteerd, besloten de leiders van de stad dat zijn straf de doodstraf moest zijn. Toen hij dit hoorde, vluchtte Moesa weg uit Egypte en kwam naar Madyan. Aan het einde van de periode die hij daar doorbracht, sprak Allah rechtstreeks tegen hem en Allah gaf hem de positie van profeet. Hij werd bevolen terug te keren naar Fir’awn en de boodschap van de religie van Allah aan hem over te brengen.
De mensen in slavernij die door farao werden benadeeld. In het bijzonder in de tijd van het Nieuwe Koninkrijk, werden de in de maatschappij levende minderheden aan het werk gezet bij de aanleg van enorme bouwprojecten. De Kinderen van Israël waren onder deze minderheden. Op de bovenste illustratie, zijn de slaven die gezien worden terwijl ze aan het werk zijn bij de bouw van een tempel, hoogstwaarschijnlijk de Kinderen van Israël. De onderste illustratie stelt technische voorbereidingen door slaven voor, waarvan weer gedacht wordt dat het de Kinderen van Israël zijn, voordat zij beginnen te werken aan een bouwproject. De slaven maken bakstenen door modder te koken op een vuur en prepareren cement. |
Gehoorzamend aan het bevel van Allah gingen Moesa en Haroen naar Fir’awn en brachten de boodschap van de religie van de waarheid naar hem. Zij vroegen hem te stoppen met de marteling van de Kinderen Israël en hen met Moesa en Haroen te laten gaan. Het was niet te accepteren voor Fir’awn dat Moesa, die hem jaren lang zo na had gestaan en die zeer waarschijnlijk zijn opvolger voor de troon zou zijn geweest hem het hoofd bood en op die manier tegen hem sprak. Daarom beschuldigde Fir’awn hem van ondankbaarheid:
(Farao) zei: “Hebben wij jou niet als kind van ons opgevoed? En jij hebt vele jaren van je leven bij ons gewoond. En je hebt je daad gepleegd, wat je gedaan hebt. En jij bent één van de ondankbare.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 18-19)
Fir’awn probeerde op de gevoelens van Moesa te spelen en zijn geweten te beïnvloeden. Het was alsof hij zei dat omdat hij en zijn vrouw degenen waren geweest die Moesa op hadden gevoed, Moesa degene was die hun zou moeten gehoorzamen. Verder had Moesa nog een Egyptenaar gedood. Al deze daden vroegen om strenge straffen volgens de Egyptenaren. Deze emotionele sfeer die Fir’awn probeerde te scheppen, was er ook op gericht de leiders van zijn volk te beïnvloeden, zodat zij het ook met Fir’awn eens zouden zijn.
De boodschap van de religie van de waarheid die Moesa aan de andere kant verkondigde, ondermijnde de macht van Fir’awn en bracht hem terug naar het niveau van gewone mensen. Vanaf dat moment zou onthuld worden dat hij geen god was en verder zou hij gedwongen zijn om Moesa te gehoorzamen. En als hij de Kinderen Israël de vrijheid gaf zou hij daarnaast belangrijke mankracht verliezen en aldus in grote ellende geraken.
Om al deze redenen, luisterde Fir’awn niet eens naar wat Moesa zei. Hij probeerde hem voor gek te zetten en trachtte het onderwerp te veranderen door zinloze vragen te stellen. Tegelijkertijd probeerde hij Moesa en Haroen als anarchisten voor te stellen en beschuldigde hen van het hebben van politieke motieven. Uiteindelijk gehoorzaamden noch Fir’awn, noch de leiders van de mensen binnen zijn vertrouwelingen, behalve de tovenaars, Moesa en Haroen. Zij volgden de religie van de waarheid, die aan hen was getoond, niet. Daarom stuurde Allah Ta'ala als eerste enkel rampen naar hen.
Door vele historici beschouwd als de farao uit de Qor’aan, zien we hier Ramses II enige slaven die hij gevangen heeft doden. Zoals de muurschilderingen ook onthullen, hadden de farao’s zichzelf ook geïdealiseerd en afgeschilderd als sterke krijgers. Zij werden voorgesteld als lange helden met brede schouders die een aantal mensen tegelijkertijd |
Boven: Omdat de farao’s zichzelf als goddelijke wezens zagen, trachtten zij superieur aan alle andere mensen te lijken. Volgende: Krijgsgevangenen die door de Egyptenaren gegrepen zijn, worden wachtend op de uitvoering van hun doodsvonnis gezien. |
Fir’awn en zijn vertrouwelingen waren zo diep verbonden met hun polytheïsme en hun afgoderij dat wil zeggen “de religie van hun voorouders” dat zij nooit overwogen die te verlaten. Zelfs twee van de belangrijkste wonderen van Moesa, zijn hand die wit werd en zijn staf die in een slang veranderde, waren niet genoeg om hen van hun bijgeloof te verwijderen. Zij uitten dit verder ook openlijk. Zij zeiden: “Welke tekenen je ook naar ons toe brengt, en hoe je ons met je tovenaarskunsten bewerkt, wij zullen je nooit geloven.” (Qoer-aan Soerat al-Araf: 132)
Vanwege hun gedrag, stuurde Allah hun een aantal rampen als “aparte wonderen” om hen de martelingen van deze wereld te laten proeven, vóór de eeuwige martelingen van de eeuwige wereld. De eerste hiervan was droogte en schaarse oogsten. Met betrekking tot dit onderwerp werd in de Qoer-aan geschreven:
“En voorwaar, Wij bestraften de mensen van de Fir’awn met jaren van droogte en tekorten aan vruchten, opdat zij het zullen weten”. (Qoer-aan Soerat al-Araf: 130)
De Egyptenaren hadden hun agriculturele stelsel gebaseerd op de rivier de Nijl en daardoor werden zij niet beïnvloed door veranderingen in natuurlijke omstandigheden. Maar een onverwachte ramp overkwam hen omdat Fir’awn en zijn innigste vrienden trots en arrogant jegens Allah waren en Zijn profeet verloochenden. Het niveau van de Nijl zakte waarschijnlijk, door verschillende redenen, een flink stuk en de irrigatiekanalen die vanaf de rivier liepen, brachten niet genoeg water naar de landbouwgebieden. Extreme hitte zorgde ervoor dat de oogst verdroogde. Aldus kwam de ramp voor Fir’awn en zijn vertrouwelingen vanuit een zeer onverwachte richting, vanuit de rivier de Nijl waarop zij vertrouwden. Deze droogte onthutste Fir’awn die daarvoor zijn mensen als volgt aansprak: En Fir’awn verkondigde onder zijn volk: “O mijn volk! Is het rijk van Egypte niet van mij en deze rivieren die onder mij stromen. Zien jullie hen dan niet? (Qoer-aan Soerat az-Zoekhroef: 51)
In plaats van “op te passen” zoals in de verzen te zien is, weten zij alles dat gebeurd was aan pech die door Moesa en de Kinderen Israël teweeggebracht was. Door hun bijgeloof en de religie van hun voorouders waren zij overmand door zo’n overtuiging. Hierdoor kozen zij ervoor grote ellende te ondergaan, maar wat hun overkwam was niet tot deze beperkt. Dit was pas het begin. Naderhand stuurde Allah een serie rampen naar hen. Deze rampen worden als volgt in de Qoer-aan beschreven:
Dus stuurden Wij tot hen: de vloed, de sprinkhanen, de luizen, de kikkers en het bloed (als een opvolging van) duidelijke tekenen, toch bleven zij arrogant en behoorden zij tot de mensen die misdadigers zijn. (Qoer-aan Soerat al-Araf: 133)
Deze rampen die Allah naar Fir’awn en de mensen rondom hem, die ook verloochenden, stuurde, worden ook in het Oude Testament beschreven, in overeenstemming met de Qoer-aan:
En door het hele land van Egypte was er bloed (Exodus: 7:21)
En als gij weigert (hen) te laten gaan, zal Ik uw grenzen treffen met kikkers:
En de rivier zal kikkers voortbrengen in overvloed, welke boven zullen komen en uw huizen zullen binnengaan, en binnen uw slaapkamers, en op uw bed en binnen het huis van uw bedienden en naar uw volk en binnen in uw ovens en in uw bakkerstroggen. (Exodus: 8: 2-3)
En de Heer zei tot Mozes “Zeg tot Aaron, strek uw staf uit en tref het stof van het land, zodat zij luizen zullen worden door het hele land van Egypte.” (Exodus: 8: 16)
En de sprinkhanen gingen over het hele land van Egypte en rusten aan alle kusten van Egypte: zeer smartelijk (waren zij); vóór hen waren er nooit zulke sprinkhanen als zij, noch zullen er na hen zulke zijn. (Exodus: 10: 14)
Toen zeiden de tovenaars tegen Fir’awn: “Dit (is) de vinger van God: en het hart van Fir’awn verhardde zich en hij luisterde niet naar hen; zoals de Heer had gezegd. (Exodus: 8: 19)
Ramses II wordt, een groep vijanden voortdrijvend, in zijn oorlogszegekar gezien. Net als vele anderen is dit een denkbeeldig scenario dat Fir’awn zijn schilders liet tekenen. |
Verschrikkelijke rampen bleven Fir’awn en zijn vertrouwelingen overkomen. Sommige van deze rampen werden veroorzaakt door de objecten die door de afgod aanbiddende mensen als goden werden aanbeden. De rivier de Nijl en kikkers waren voor hen bijvoorbeeld heilig en waren door hen vergoddelijkt. Daar zij leiding van hun “goden” verwachtten en hen om hulp verzochten, strafte Allah hen via hun eigen “goden” zodat zij hun fouten konden zien en de zonden die zij gepleegd hadden konden vergelden.
Volgens de exegeten van het Oude Testament, was het “bloed” het veranderen van de rivier de Nijl in bloed. Dit werd uitgelegd als een metafoor voor het volledige rood worden van de rivier de Nijl. Volgens een interpretatie, was het een soort bacterie die de rivier deze kleur gaf. De Nijl was de belangrijkste levensbron voor de Egyptenaren. Ieder kwaad dat deze levensbron zou worden berokkend, zou de dood van heel Egypte kunnen betekenen. Als de bacterie de rivier de Nijl zo had besmet dat de rivier rood werd, zou deze bacterie ieder levend wezen dat het water gebruikte infecteren.
Recente verklaringen voor de oorzaak van het rood kleuren van het water hebben een voorkeur voor protozoën, zoöplankton, zowel zout- als zoetwater algen (fytoplankton) in bloei en dinoflagellates. Al deze verschillende bloeisoorten, plant, schimmel of protozoön halen de zuurstof uit het water en produceren schadelijke giften voor zowel vissen als kikkers.
Het Exodusverslag uit de Bijbel aanhalend, noteerde Patricia A. Tester van het National Marine Fisheries Service, in de Annalen van de New York Academy of Science: dat hoewel minder dan 50 van de ongeveer 5.000 bekende fytoplankton soorten giftig zijn, degenen die gifstoffen bevatten gevaarlijk kunnen zijn voor al het leven in het water. Verwijzend naar historische en prehistorische data, haalde Ewen C. D. Todd van Health Canada, bijna twee dozijn voorbeelden aan van specifieke fytoplanktonsoorten, die over de gehele wereld, verscheidene uitbraken (van ziekten) veroorzaakten. W.W. Carmichael en I.R Falconer hebben ziekten die met blauw-groene algen uit zoet blauw water in verband staan gecatalogiseerd. Waterecoloog Joann M. Burkholder van de North Carolina State University, beschreef een dinoflagellate, Pfiesteria piscomorte (in trechtermonden gevonden) die in staat is, zoals uit de naam van de soort blijkt, om vis te doden.36
De slag van Kadesh. Deze strijd die tussen Ramses en de Hittieten gehouden werd, is door de Egyptische geschiedenis valselijk als een grote overwinning voor Ramses door gegeven. In feite is Fir’awn op het laatste moment van de dood gered en werd gedwongen de vrede te tekenen. |
In de tijd van Fir’awn lijkt deze aaneenschakeling van rampen te zijn gebeurt. Volgens dit scenario, ging toen de Nijl besmet was de vis ook dood en werden de Egyptenaren beroofd van een belangrijke voedingsbron. Zonder de roofvis, konden de kikkers zich aanvankelijk vrij voortplanten in zowel de Nijl als in vijvertjes en de rivier raakte aldus overbevolkt. Uiteindelijk ontsnapten zij uit deze zuurstofloze, giftige en rottende omgeving door naar het land te verhuizen, hieruit volgend op het land stervend en samen met de vis te verrotten. De Nijl en de aangrenzende landerijen raakten aldus vervuild en het water te gevaarlijk om te drinken of in te baden. Verder was het uitsterven van kikkersoorten er de oorzaak van dat ongedierte zoals sprinkhanen en luizen zich buitensporig konden voortplanten.
Hoe de rampen zich ook voltrokken en wat zij ook teweegbrachten, noch Fir’awn, noch zijn volk keerde zich uiteindelijk tot Allah door er lering uit te trekken, maar zij gingen in hun arrogantie door.
Fir’awn en zijn vertrouwelingen waren zo hypocriet dat zij dachten dat zij Moesa en aldus Allah konden bedriegen. Toen zij de verschrikkelijke straf ondergingen, lieten zij Moesa terstond roepen en vroegen hem om hen ervan te redden:
En als de bestraffing hen trof zeiden zij: “O, Moesa! Roep je Heer aan vanwege de beloften die Hij jou heeft gegeven. Als je de bestraffing van ons weghaalt, zullen wij zeker in jou geloven en we zullen de kinderen van Israël met jou mee laten gaan.” Maar toen Wij de bestraffing verwijderden van hen op een afgesproken tijd, die het had bereikt, zie! Zij braken hun woord!] (Qoer-aan Soerat al-Araf: 134-135)
Door Moesa legde Allah uit aan Fir’awn en zijn vertrouwelingen waar zij voor moesten oppassen en waarschuwde hen aldus. Als reactie hierop, waren zij opstandig en beschuldigden hem ervan bezeten en ontrouw te zijn. Allah bereidde een vernederend einde voor hen voor. Hij openbaarde aan Moesa wat er op het punt stond te gebeuren:
En Wij inspireerden Moesa, zeggende: “Neem Mijn slaven in de nacht weg, waarlijk jullie zullen vervolgd worden.” Toen stuurde Fir’awn boodschappers naar (alle) steden. (zeggende): “Waarlijk! Dit is zeker niet anders dan een kleine groep. En waarlijk, zij hebben gedaan wat ons woedend heeft gemaakt; en wij zijn een goed bewapend, vooruit gewaarschuwd leger.” Dus hebben Wij hen van de tuinen en de bronnen verbannen, schatten en alle soorten eerbare plaatsen. Dus lieten Wij de Kinderen van Israël het beërven. Dus vervolgden zij hen bij de zonsopkomst. En toen de twee legers elkaar zagen, zei het volk van Moesa: “Wij zijn zeker dat wij zullen overmand worden.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 52-61)
Onder zulke omstandigheden, toen de Kinderen Israël dachten dat zij in de val zaten en de mannen van Fir’awn dachten dat zij op het punt stonden hen te vangen, zei Moesa die nooit zijn vertrouwen in de hulp van Allah verloor: “Nee, waarlijk! Bij mij is mijn Heer, Hij zal mij leiden.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 62)
Op dat moment redde Allah Moesa en de Kinderen Israël door de zee te splijten. Fir’awn en zijn mannen werden onder het water verdronken toen dat over hen sloot nadat de Kinderen Israël veilig waren overgestoken.
Toen inspireerden Wij Moesa (zeggende): “Sla met jouw stok tegen de zee.” En het spleet en ieder afzonderlijk deel werd als een grote stevige massa van een berg. Toen brachten Wij de anderen naar die plaats. En Wij redden Moesa en allen die bij hem waren. Toen verdronken Wij de anderen.
Waarlijk! Hierin is een teken maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. En waarlijk, jullie Heer! Hij is waarlijk de Almachtige, de Genadevolle. (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 63-68)
De staf van Moesa had wonderbaarlijke kwaliteiten. Allah had het in Zijn eerste openbaring aan hem in een slang veranderd en daarna veranderde die zelfde staf opnieuw in een slang en verslond de magie van de tovenaars van Fir’awn. En nu spleet Moesa de zee met diezelfde staf. Dit was één van de grootste wonderen die aan de profeet Moesa werden gegeven.
Vond de gebeurtenis plaats aan de Egyptische kust van de Middellandse zee of aan de Rode Zee?
Er is geen overeenstemming over de plaats waar Moesa de zee spleet. Omdat er in de Qoer-aan geen details worden gegeven, kunnen we van geen van beide gezichtspunten zeker weten of het de juiste is. Sommige bronnen laten de Egyptische kust van de Middellandse zee zien als de plaats waar de zee werd gespleten. In de Encyclopedia Judaica wordt gezegd:
De meerderheid is vandaag de dag van mening dat de Rode Zee van de Exodus één van de lagunes van de kust van de Middellandse zee is.37
David Ben Gurion zei dat de gebeurtenis plaats zou kunnen hebben gehad tijdens de heerschappij van Ramses II, mogelijk na de nederlaag bij Kadesh. In het Boek van Exodus in het Oude Testament, zou de gebeurtenis in Migdol en Baal-Zephon hebben plaatsgevonden, welke ten noorden van de delta liggen.38
Dit gezichtspunt is gebaseerd op het Oude Testament. In de vertalingen van het Boek van Exodus uit het Oude Testament, wordt gezegd dat Fir’awn en zijn mannen verdronken werden in de Rode Zee. Maar volgens degenen die aan dit standpunt vasthouden, betekent het woord dat is vertaald als “Rode Zee” in feite “De Zee van Riet”. Het woord is in vele bronnen vaak gelijkgesteld aan de “Rode Zee” en voor die locatie gebruikt. “De Zee van Riet” wordt echter gebruikt om naar de Egyptische kust van de Middellandse zee te verwijzen. In het Oude Testament, worden wanneer gesproken wordt over de route die door Moesa en degenen die hem volgden, de woorden Mignol en Baal-Zephon genoemd. Deze liggen in het Noorden van de Nijldelta aan de Egyptische kust. De Zee van Riet ondersteunt, door het maken van een gevolgtrekking, de mogelijkheid dat de gebeurtenis plaatsvond aan de Egyptische kust, omdat in deze regio, in overeenstemming met de betekenis van de naam, dankzij de deltakwelders, riet wordt geproduceerd.
De Qoer-aan informeert ons over de belangrijkste aspecten van de gebeurtenis van het splijten van de Rode Zee. Volgens het verslag uit de Qoer-aan, ging Moesa samen met de Kinderen Israël die hem gehoorzaamden op weg om Egypte te verlaten. Fir’awn kon hun vertrek zonder zijn toestemming niet accepteren. Hij en zijn soldaten volgden hen: …in onderdrukking en vijandigheid…(Qoer-aan Soerah Yoenoes: 90).
Op het moment dat Moesa en de Kinderen Israël de kust bereikten, haalden Fir’awn en zijn soldaten hen in. Sommige van de Kinderen Israël, die dit zagen, begonnen tegen Moesa te klagen. Volgens het Oude Testament, zeiden zij tegen Moesa : “Wij zijn zeker dat wij zullen overmand worden.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 61)
In feite was dit niet de eerste keer noch de laatste keer dat de Kinderen Israël zulk gedrag, waarin zij geen onderwerping toonden, lieten zien. Het volk van Moesa had al eerder tegen hem geklaagd door te zeggen: “Wij hebben veel geleden tot jij kwam en ook sinds je gekomen bent.” (Qoer-aan Soerat al-Araf: 129)
In tegenstelling tot het zwakke gedrag van zijn volk was Moesa zeer zelfverzekerd, omdat hij een diepgaand vertrouwen in Allah had. Meteen vanaf het begin van zijn strijd had Allah geïnformeerd dat Zijn hulp en ondersteuning met hem zouden zijn: “Vreest niet, Waarlijk! Ik ben met jullie beiden, horend en ziend. (Qoer-aan Soerah Ta-Ha: 46)
Toen Moesa de tovenaars van Fir’awn voor het eerst ontmoette, voelde hij “een soort van angst” (Soerah Ta-Ha: 67)
Hierop openbaarde Allah aan hem dat hij helemaal geen angst moest voelen en dat hij het uiteindelijk absoluut te boven zou komen.
Wij zeiden: “Vrees niet! Zeker jij zou de overhand hebben. (Soerah Ta-Ha: 68)
Aldus werd Moesa door Allah onderwezen en verkreeg een volledig ontwikkeld respect voor Zijn wegen. Als gevolg hiervan zei hij, toen sommige van zijn mensen door de angst bevangen raakten:
“Nee, waarlijk! Bij mij is mijn Heer, Hij zal mij leiden.” (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 62).
Allah openbaarde aan Moesa dat hij de zee met zijn staf moest slaan.
Hierop: spleet het en ieder afzonderlijk deel werd als een grote stevige massa van een berg. (Qoer-aan Soerat ash-Shoeara: 63).
In feite had Fir’awn op het moment dat hij zo’n wonder zag, moeten begrijpen dat er iets bijzonders aan de situatie was en dat hij goddelijke interventie zag. De zee opende zich voor de mensen die Fir’awn wilde vernietigen. Verder was er geen enkele garantie dat de zee zich niet opnieuw zou sluiten nadat zij overgestoken waren. Toch volgde hij en zijn leger de Kinderen van Israël de zee in. Waarschijnlijk hadden Fir’awn en zijn soldaten het vermogen om redelijk te denken verloren, door hun onbeschaamdheid en boosaardigheid en waren zij niet in staat de wonderbaarlijke aard van de situatie te begrijpen.
De Qoer-aan beschrijft de laatste momenten van Fir’awn als volgt:
En Wij namen de Kinderen van Israël dwars door de zee en de Fir’awn volgde met zijn leger in onderdrukking en vijandigheid, toen hij verdronk, zei hij: “Ik geloof dat niemand het recht heeft om aanbeden te worden behalve Hij, in Wie de Kinderen van Israël geloven en ik ben één van degenen die moslim is.” (Qoer-aan Soerah Yoenoes: 90)
Hier is het mogelijk een ander wonder van Moesa te zien. Laat ons onszelf het volgende vers herinneren:
En Moesa zei: “Onze Heer! U hebt zeker de Fir’awn en zijn notabelen schitter en weelde van dit leven gegeven. Zodat zij de mensen van Uw rechte pad laten dwalen. Onze Heer! Vernietig hun weelde en verhard hun harten, zodat zij niet zullen geloven tot zij een pijnlijke bestraffing zien.” Allah zei: “Waarlijk het smeekgebed van jullie beiden is geaccepteerd. Blijf jullie beiden dus op het rechte pad en volg niet het pad van degenen die niet weten.” (Qoer-aan Soerah Yoenoes: 88-89)
Uit het vers komt duidelijk naar voren dat Moesa aldus, in reactie op zijn smeekbede, geïnformeerd werd dat Fir’awn in Allah zou geloven op het moment dat hij een pijnlijke straf tegemoet zag. Fir’awn zei inderdaad dat hij in Allah zou geloven toen het water over hem heen begon te lopen. Toch was het heel duidelijk dat zijn gedrag onoprecht en onecht was. Waarschijnlijk zei Fir’awn dit om zichzelf van de dood te redden.
De acceptatie van het geloof door Fir’awn op het laatste moment en zijn vraag om vergeving werden zeker niet door Allah geaccepteerd. Fir’awn en zijn leger konden niet van de verdrinkingsdood worden gered.
Nu (geloof je) terwijl je eerder weigerde te geloven en je tot de onmatigenden behoorde. Deze dag zullen Wij dus je (dode) lichaam (uit de zee) brengen dat je een teken moge zijn voor degenen die na jou komen! En waarlijk, velen van de mensheid zijn achteloos voor Onze tekenen. (Qoer-aan Soerah Yoenoes: 91-92)
We zijn ook geïnformeerd dat zijn mannen, net zo goed als Fir’awn zelf, hun deel van de straf ontvingen. Daar de soldaten van Fir’awn mannen waren van “onbeschaamdheid en boosaardigheid” (Qoer-aan Soerah Yoenoes: 90), “mannen van de zonde” (Qoer-aan Soerat al-Qasas: 8), “slecht deden” (Qoer-aan Soerat al-Qasas: 40) en “dachten dat zij niet terug zouden keren tot Allah” (Soerat al-Qasas: 39) net zoals Fir’awn, verdienden zij de straf van Allah ten volle. Aldus ving Allah zowel Fir’awn als zijn menigte en gooide hen de zee in.
Dus grepen Wij hem en zijn leger en Wij gooiden hen allen in de zee. Zie dus wat het einde van de onrechtvaardigen was. (Soerat al-Qasas: 40)
Dus Allah eiste een boetedoening van hen en verdronk hen in de zee, omdat zij Zijn tekenen afwezen en nalieten er een les uit te trekken.
Dus namen Wij vergelding op hen. Wij verdronken hen in de zee, omdat zij Onze tekenen verwierpen en achteloos waren met de waarschuwingen van hen. (Qoer-aan Soerat al-‘Araf: 136)
In de volgende verzen in de Qoer-aan beschrijft Allah alles dat gebeurde na de dood van Fir’awn.
En Wij zorgden ervoor dat de mensen, die zwak werden beschouwd, de oostelijke en westelijke gedeeltes van het land kregen, waarvoor Wij het gezegend hadden. En het oprechte woord van jullie Heer werd vervuld voor de Kinderen van Israël door alles wat zij hadden moeten verdragen. En Wij vernietigden volledig alle grote werken en gebouwen die de Fir’awn en zijn mensen opgericht hadden. (Qoer-aan Soerat al-‘Araf: 137)
Deze dag zullen Wij dus je (dode) lichaam (uit de zee) brengen dat je een teken moge zijn voor degenen die na jou komen! En waarlijk, velen van de mensheid zijn achteloos voor Onze tekenen. |
33 Ernst H. Gombrich Gençler için Kisa Bir Dünya Tarihi (In het turks vertaald door Ahmet Mumcu uit de originele Duitse tekst: Eine Kurze Weltgestichte Für Junge Leser, Dumont Buchverlag, Köln, 1985) Istanbul: Inkilap Publishing House, 1997, p.25
34 Ernst H. Gombrich. The story of Art. Londen MCML. The Phaidon Press Ltd. P. 42
35 Eli Barnavi. Historical Atlas of the Jewish People. Londen: Hutchinson 1992. p.4: “Egypt” Encyclopedia Judaica, deel 6. p.481 en “The Exodus and Wanderings in Sinai” deel 8. p.575; Le Monde de la Bible. No: 83, Juli-Augustus 1983.p.50; Le Monde de la Bible. No: 102, Januari-Februari 1997. pp. 29-32; Edward F. Wente. The Oriental Institute News and Notes. No. 144, Winter 1995; Jacques Legrand, Chronicle of the World. Paris: Longman Chronicle. SA International Publishing. 1989. p.68; David Ben Gurion, A Historical Atlas of the Jewish People, New York: Windfall Book, 1974. p.32
36 http:/ / www2.plaques.com/a/plaquescape
37 “Red Sea” Encyclopedia Judaica, deel 14. pp.14-15
38 David Ben-Gurion, The Jews in Their land. New York: A Windfall Book, 1974. pp.32-33