Een gelovige is iemand die gezuiverd is van afgoderij en andere vormen van onwetendheid, zoals het vestigen van de hoop op denkbeeldige goden of hun goedkeuring trachten te verkrijgen, en daardoor onderdanig aan hen wordt. Hij dient alleen Allah en probeert alleen Zijn goedkeuring te verkrijgen. Zoals eerder genoemd is, doet hij dit met het gepaste streven.
De sleutel tot dit gepaste streven op de weg van Allah, is om proberen te verkrijgen waar Allah het meest van houdt. Wanneer een gelovige voor een aantal keuzes staat die allemaal toegestaan zijn, moet hij degene kiezen die Allah het meest tevredenstelt.
Dit kan in het kort beschreven worden:
◉ Een gelovige moet zijn leven besteden met het doen van hetgeen dat ‘wettig’ is. De Qur’an heeft duidelijk gemaakt welke handelingen onwettig zijn en dit zijn er in feite maar een klein aantal. Elke daad buiten deze onwettige daden is wettig.
◉ Daarnaast moet de gelovige de daden doen en de gedachtegang bereiken die Allah het meest tevredenstelt. Bij deze poging wordt hij begeleid door zijn wijsheid en inzicht. Het voorbeeld van het uitgeven van geld op de weg van Allah (infaq) zal dit begrip duidelijker maken. Een gelovige is een persoon die zijn eigendom en zichzelf aan Allah heeft verkocht. Hij zou alles wat hij heeft moeten gebruiken om Allah zoveel mogelijk tevreden te stellen. Echter, hij kan vaak voor keuzes komen te staan. Laten we aannemen dat hij een redelijke som geld heeft waarmee hij een nieuw pak voor zichzelf kan kopen. Dit is inderdaad een wettige handeling; nauwkeurig zijn in je verschijning is zeker iets dat overeenkomt met de Wil van Allah. Er zijn echter andere dingen die met het geld gedaan zouden kunnen worden, wat Allah meer zou plezieren. Dit is echter een beslissing die geheel bij de persoon ligt. Door de situatie en omgeving waarin hij zich bevindt in beschouwing te nemen, moet hij zijn prioriteiten stellen door zijn geweten te raadplegen.
Een ander voorbeeld: Een gelovige is verantwoordelijk voor ‘het bevelen van het goede en het verbieden van het slechte’, het verspreiden van de religie van Allah en het op intellectuele gronden bestrijden van de tirannen in de wereld. Het op de schouders nemen van deze verantwoordelijkheid is een manier om de tevredenheid van Allah te verdienen. Zo een verantwoordelijkheid betekent dat bepaalde plichten altijd voorrang hebben. Aangezien er zoveel plichten bij zo een belangrijke verantwoordelijkheid inbegrepen zijn, zou het onjuist zijn om prioriteit te geven aan enige andere daad, ook al is het een wettige daad. Een man is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de zorg van zijn gezin: hij is degene die zorgt voor veiligheid en onderhoud van de gezinsleden. Maar om dit als excuus te gebruiken om de verantwoordelijkheid van ‘het gebieden van het goede en het verbieden van het slechte’ te vermijden, zou ongepast gedrag zijn voor een gelovige.
Wanneer er over nagedacht wordt, kunnen we zien dat de ziel (an nafs) erbij betrokken is wanneer iemand de voorkeur geeft aan iets wat minder waardevol is in de ogen van Allah. Het geven van de voorkeur aan iets minder waardevols is het gevolg van het aan de kant zetten van een ‘aandeel’ voor de ziel. In dit geval moet diegene zien te bereiken, dat hij niet door zijn ziel geleid wordt, maar krachtig te proberen de goedkeuring van Allah te verkrijgen. Het proberen te verkrijgen van Zijn goedkeuring door 99% inspanning en het aan de kant zetten van 1% voor de ziel is misschien onacceptabel voor Allah. De situatie van degenen die deelgenoten toeschrijven aan enig ander wezen dan Allah wordt als volgt beschreven:
“En zij hebben aan Allah een deel toebedacht van wat Hij heeft voortgebracht aan gewassen en vee en zij zeiden:”Dit is voor Allah” volgens hun bewering “en dit is voor onze afgoden.” Wat dan voor hun afgoden is, dat bereikt niet Allah; en wat voor Allah is, dat bereikt wel hun afgoden. Slecht is het wat zij oordelen.” (Soera al An’am: 136)
Als een persoon zijn leven waagt om zijn gezin te beschermen wanneer hem onrecht aangedaan wordt, maar onachtzaam is en zich alleen met zichzelf bemoeit wanneer er onderdrukking van en laster jegens andere gelovigen plaatsvindt, dan kunnen we hieruit opmaken dat hij niet probeert de goedkeuring van Allah te verkrijgen. Zo een houding geeft de mens zijn neiging naar overgave aan de ziel (nafs) weer, wat geheel tegen het doel van de Islam indruist; ‘het dienen van alleen Allah’. Verder wordt het handelen overeenkomstig de verlangens van de ziel in de Qur’an beschreven als het toekennen van deelgenoten aan Allah:
“Heb jij degene gezien die zijn begeerten als zijn god neemt? Zou jij een beschermer voor hem zijn?” (Soera al Foerqaan: 43)
Aan de andere kant wijdt een gelovige al zijn bezittingen en heel zijn leven aan Allah. Dit superieure kenmerk van de gelovigen wordt als volgt in de Qur’an weergegeven:
“Zeg: ‘Voorwaar, mijn salaat, mijn aanbidding, mijn leven en mijn sterven zijn opgedragen aan Allah, Heer der Werelden.’” (Soera al An’am: 162)
De houding van de gelovigen in de tijd van de Profeet (saas) omtrent het zoeken naar de goedkeuring van Allah tijdens oorlog, wordt beschreven in de Qur’an. Oog in oog met twee groepen vijanden, wilden de gelovigen liever tegen de zwakste groep vechten. Het was echter de Wil van Allah dat er een gevecht zou moeten zijn met de sterkere groep. Deze gebeurtenissen worden als volgt verteld:
“En (gedenkt) toen Allah jullie beloofde dat er één van de twee groepen (van jullie vijanden) zeker voor jullie (als tegenstander) zou zijn. En jullie wensten dat zij die geen wapens bij zich droegen voor jullie (als tegenstanders) zouden zijn. Maar Allah wenst dat de Waarheid bewaarheid wordt door Zijn Woorden en Hij roeit de ongelovigen uit. Opdat de Waarheid bewaarheid zou worden en de valsheid als valsheid duidelijk zou worden, ook al hebben de misdadigers er een afkeer van.” (Soera al Anfal: 7-8)
Uiteindelijk maakte Allah hen de sterkste partij en leidde Hij hen om hetgeen te doen wat Hem tevredenstelt. En zij triomfeerden met de hulp van Allah. Deze gebeurtenis is gevormd door de omstandigheden in die periode. Het blijft echter een feit dat Moslims in elke tijd getest worden door verschillende gebeurtenissen. Vandaag de dag bijvoorbeeld, moeten de Moslims zich in een intellectuele strijd begeven tegen degenen die de Qur’an en de feiten van de schepping ontkennen en die immoraliteit in de maatschappij verspreiden. De Moslims moeten de beste manier bepalen van deze strijd, die zij op zich nemen en met overgave uitdragen.
Maar als iemand de kracht heeft om deze verantwoordelijkheid te nemen, en zichzelf alleen met zaken bezighoudt die niet zeer nodig zijn maar alleen om zijn eigen verlangens na te streven, zal hem dat slechts de ontevredenheid van Allah opleveren.
In elk geval is dit niet conform het gedrag van een Moslim. Hij is iemand die gekozen is door Allah en aan wie het geloof gegeven is; hij wordt verantwoordelijk gehouden voor het vernietigen van overtredingen in de maatschappij, deze te vervangen door vrede en een omgeving te creëren waarin iedereen volgens de religie van Allah leeft. Hij is verantwoordelijk voor het strijden voor de mannen, vrouwen en kinderen die onderdrukt worden en die zeggen: “Onze Heer, haal ons weg uit deze stad, waar de mensen onrecht plegen en breng ons van Uw Zijde een beschermer en breng ons van Uw Zijde een helper.” (Soera al Nisaa’: 75)
Dit begrip is niet beperkt tot enkel een intellectuele strijd. Een Moslim moet dit standpunt tijdens zijn leven behouden in het dagelijks leven, zijn aanbidding en bij alle situaties die hij tegenkomt.
Tegelijkertijd moeten we in gedachten houden dat de uitdrukking ‘doen wat Allah het meest tevredenstelt’ gebruikt wordt om het begrip meer omvattend te maken. Het zich afkeren van wat Allah pleziert en het op zich nemen van taken van secundair belang is in feite niet goed in de ogen van Allah. Hetgeen dat Allah het meest pleziert is hetgeen dat overeenkomstig zijn Wil is, onder alle omstandigheden. Oftewel; er is geen alternatief voor hetgeen dat Allah het meest tevredenstelt.
Niet proberen te doen wat Allah het meest tevredenstelt, en tevreden zijn met minder, is eigenlijk het gevolg van een verkeerde opvatting over het Hiernamaals. Zo een opvatting wordt gevormd omdat iemand denkt dat hij het Paradijs verdient. Echter, niemand kan zo van beloning worden verzekerd. Allah waarschuwt in de Qur’an de Profeet (saas) met het vers “Of zeggen zij dat hij (Mohammed) een leugen over Allah verzonnen heeft? Als Allah het wil, dan verzegelt Hij jouw hart. Allah wist de valsheid uit en Hij bevestigt de Waarheid met Zijn Woorden. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat zich in de harten bevindt.” (Soera as Shoera: 24). In dit geval is het duidelijk dat niemand de garantie van het Paradijs heeft.
In elk geval, in de Qur’an wordt beschreven dat een oprechte gelovige nooit denkt dat hij of zij het Paradijs verdient en zich nooit door dit gevoel mee laat slepen. De ware gelovige bidt tot Allah in “vrees en begeerte (naar Zijn Barmhartigheid)” (Soera al A’raf: 56).
Degenen die een gebrek hebben aan echt geloof denken ook dat zij het Paradijs verdienen, omdat zij Allah niet vrezen zoals zou moeten aangezien zij aannemen dat de daden die zij doen goed zijn. Met hun foute beredenering zeggen zij: ‘ons zal toch vergeven worden.’ Dit is echter een typische houding van degenen die Allah niet vrezen zoals Hij gevreesd zou moeten worden. Over de situatie van deze mensen zegt Allah het volgende:
“En na hen kwamen er opvolgers die de Schrift (Taurah) erfden. Zij namen vergankelijke genietingen van dit (wereldse leven). En zij zeiden: ‘Ons zal vergeven worden.’ En als dezelfde genietingen tot hen komen, dan nemen zij die (weer) aan. Is er geen verbond van de schrift met hen aangegaan, dat zij over Allah niets dan de Waarheid zouden zeggen? En zij bestudeerden wat er in is. En het Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die (Allah) vrezen. Begrijpen jullie dan niet?” (Soera al A’raf: 169)
Er zijn er ook die tot de onjuiste conclusie komen dat Allah van hen houdt (misleid door de materiele rijkdom die hen in deze wereld gegeven is), daarbij geloven zij dat ook zij in het Paradijs verwelkomd zullen worden – zelfs terwijl zij twijfels hebben over het bestaan ervan. De Qur’an geeft een relevant voorbeeld:
“En geef hun de gelijkenis van de twee mannen: aan één van hen deden Wij twee tuinen met druivenstruiken toekomen en Wij omringden die met dadelpalmen (en) tussen hen in akkers. Ieder van die twee tuinen bracht vruchten voort en faalde daar niets in. En in hun midden deden Wij een rivier ontspringen. En er waren vruchten voor hem. Hij zei dus tot zijn (gelovige) gesprekspartner: ‘Ik ben jouw meerdere op het gebied van bezit en ik ben eervoller dan een persoon.’ En hij ging zijn tuin binnen en hij deed zichzelf onrecht aan. Hij zei: ‘Ik denk niet dat die (tuinen) ooit zullen vergaan. En denk niet dat het uur der Opstanding zal plaatsvinden, en zelfs al zal ik tot mijn Heer teruggebracht worden: ik zal ervoor zeker een betere plaats van terugkeer vinden.’” (Soera al Kahf: 32-36).
Een Moslim vreest ‘het dwalen nadat hij naar het rechte pad geleid is’. Het gebed van de gelovigen in de Qur’an is als volgt:
“(Zij zeggen:) Onze Heer, laat onze harten niet afwijken nadat U ons geleid heeft en schenk ons van Uw kant Barmhartigheid. Voorwaar, U bent de Schenker.” (Soera al ‘Imran: 8)
Het is echter belangrijk om erbij te vermelden dat dit niet het soort vrees is die ontzetting of ongemak in het hart van de gelovige doet ontstaan. Integendeel, vrees voor Allah motiveert de gelovigen om ijverig te zijn in het streven naar het zijn van dienaren die het Paradijs verdienen en verzekert dat zij hun leven in deze wereld op de best mogelijke manier besteden.
Een Moslim doelt op het verdienen van de goedkeuring van Allah in het leven in deze wereld, welke tijdelijk en kort is. Zijn gedachten concentreren zich op een enkel grote gebeurtenis die snel zal plaatsvinden: hij zal op een dag zeker sterven en rekenschap aan Allah af moeten leggen over zijn daden. Dit zal hem leiden naar een vreselijke eeuwige ondergang of naar eeuwige redding. Het zal zeker onwijs zijn om iets anders te volgen of om onachtzaam te blijven terwijl er zo een grote gebeurtenis op hem wacht.
Voor deze redding is een gelovige verantwoordelijk om te proberen ‘hetgeen dat Allah het meest pleziert’ te verkrijgen. Hierin te falen betekent het zich niet bewust zijn van het gevaar dat op hem wacht. In het licht van de vernedering die iemand onder ogen zal moeten komen in de Hel en in de aanwezigheid van Allah, is het zeker belangrijk om te proberen ‘hetgeen dat Allah het meest pleziert’ te verkrijgen.
Een paar voorbeelden van de houding die de persoon zou moeten hebben wanneer hij oog in oog komt te staan met gevaren die iemand in deze wereld kan tegenkomen en de inspanningen die iemand zou moeten leveren om ermee om te gaan, zullen tot een beter begrip leiden van hoe iemand probeert te verkrijgen wat Allah het meeste pleziert:
◉ Beeld je eens in dat er een grote overstroming is en dat het water snel stijgt. Zou je in deze situatie naar een gebouw van 10 verdiepingen gaan om jezelf te redden of op de 5e verdieping blijven staan en zeggen; ‘Deze plaats is hoog genoeg om mij te redden.’?
◉ Stel dat er een lift is die je naar de hoogste verdieping kan brengen. De lift is niet gratis en werkt maar 1 keer. Je hebt precies genoeg geld om de lift je naar de hoogste verdieping te laten brengen. Zou je al je geld uitgeven om naar de bovenste verdieping te komen of zou je op een lagere verdieping blijven die kwetsbaar is voor de stortvloed?
◉ En stel dat er op de 6e verdieping een feestje gehouden wordt, zou je dan naar dat feestje gaan of zou je je best doen om de bovenste verdieping te bereiken?
◉ Een ander voorbeeld, stel dat een van je beste vrienden een hartaanval krijgt en dat hij meteen naar het ziekenhuis gebracht moet worden. Zou je in deze situatie zo snel mogelijk rijden of zou je denken; ‘Dit is snel genoeg, hij of zij moet maar even volhouden.’
Zoals blijkt uit de bovenstaande voorbeelden, wordt men waakzaam wanneer er gevaar is en doet men zijn best om van het gevaar gered te worden. De grootste bedreiging voor de mens is de Hel. Eén van de meest belangrijke doelen van een persoon die probeert te verkrijgen wat Allah tevredenstelt, is zijn neiging om dit gevaar te vermijden.
Stel dat je je op de rand van de Hel bevindt, waar de mensen op de Dag des Oordeels verzameld zullen worden en de ongelofelijke beelden van de Hel te zien krijgen. Zou je na het zien van de Hel niet kiezen voor hetgeen dat Allah tevredenstelt?
Als een persoon eenmaal naar de Hel gestuurd is, heeft hij niet meer de mogelijkheid om keuzes te maken maar zal hij alleen nog rekening afleggen voor zijn daden. Een gelovige handelt altijd naar het idee van de nabijheid van de Hel, in beschouwing nemend dat hij elk moment naar het Hiernamaals zou kunnen gaan. De Qur’an richt bij verschillende gebeurtenissen de aandacht op het feit dat elk gevoel van spijt in het Hiernamaals tevergeefs is. Een van de relevante verzen is als volgt:
“En zij zullen daarin schreeuwen: ‘Onze Heer, haal ons hieruit, dan zullen wij goede werken verrichten, anders dan die wij plachten te doen.’ Hebben Wij jullie geen lang leven geschonken zodat wie wilde vermaningen ter harte kon nemen? En de waarschuwer is tot jullie gekomen. Proeft daarom (de bestraffing) en voor de onrechtplegers is er geen helper.” (Soera Fatir: 37)
Aan de andere kant moeten we, net zoals we ernaar streven om van het gevaar weg te blijven, vergelijkbare en zelfs grotere inspanningen leveren om zegeningen te verkrijgen. Het is zeker niet wijs om tevreden te zijn met minder in het Paradijs. Wanneer je een eiland vol met goud verlaat, neem je dan niet zoveel mogelijk goud met je mee? Wanneer de tijd is gekomen om deze wereld te verlaten, zou een Moslim geen spijt moeten hebben en zeggen ‘ik wou dat ik zo en zo had gedaan’ of ‘ik wou dat ik de beloningen van een bepaalde goede daad had verkregen’. Om deze situatie te vermijden, zou hij er voorzichtig in moeten zijn om te kiezen voor hetgeen Allah het meest pleziert.
Ongelovigen doen hun best om ‘alles uit hun leven te halen’, wat niet meer is dan een ‘genieting’ (Soera al ‘Imran: 197). Terwijl deze ‘genieting’ gedoemd is tot een bitter einde, belooft Allah Zijn goedkeuring, Genade en Paradijs aan de gelovigen. Een gelovige die gebruik wilt maken van de beloftes van Allah, moet er hard voor streven om te verkrijgen wat Hem het meest tevredenstelt.
Wanneer een gelovige voor een aantal keuzes staat, moet hij kiezen waar Allah het meest tevreden mee zou zijn. Hierbij is het geweten het belangrijkste criterium die hem naar de juiste keuze zal leiden. De Profeet (saas) richt de aandacht op het belang van het geweten tijdens een gesprek met een man:
Een persoon vroeg de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem): ‘Wat is geloof?’ Hij zei: ‘Wanneer een goede daad een bron van blijheid voor je wordt en een slechte daad een bron van afschuw voor je wordt.’ Toen vroeg hij de Boodschapper van Allah: ‘Wat is een zonde?’ Waarop hij zei: ‘Wanneer iets aan je geweten knaagt. Geef dit dan op.’ (Tirmidhi)
Een van de meest belangrijke verschillen tussen een gelovige en een ongelovige is, dat een gelovige trouw blijft aan zijn geweten en dat een ongelovige overeenkomstig zijn ziel handelt, die tot slechte daden aanzet.
Het is echter in geen geval waar dat een gelovige immuun is voor de verleidingen van de ziel. Zoals de Profeet Yoesoef zei:“Ik verklaar dat ikzelf niet onschuldig ben. Voorwaar, de ziel spoort aan tot het kwade, behalve bij wie door mijn Heer begenadigd is. Voorwaar, mijn Heer is vergevingsgezind, Barmhartig.” (Soera Yoesoef: 53). Derhalve zal het slechte alternatieven aanbieden.
Een gelovige vermijdt de verleiding van zijn ziel door middel van zijn geweten. Wanneer hij voor een keuze staat, is de gelovige geneigd de keuze die hem het eerste te binnen schiet te kiezen, welke in het algemeen hetgeen is dat Allah het meest tevredenstelt. En dan komt de ziel ertussen: het probeert andere alternatieven meer aanlokkelijk te maken en vindt excuses om ze wettig te maken. Een gelovige moet deze excuses negeren en handelen overeenkomstig de eerste en absoluut correcte keuze naar welke zijn geweten hem leidt.
“Dat is wat Allah als verheugende tijding aan zijn dienaren verkondigt, degenen die geloven en goede werken verrichten. Zeg (O Mohammed): ‘Ik vraag van jullie alleen liefde voor de naaste verwanten. En voor wie een goede daad verricht vermenigvuldigen Wij daarin het goede. Voorwaar, Allah is de Vergevensgezinde, de Waarderende.’” (Soera as Shoera: 23)
Een gelovige wijdt zijn hele leven aan Allah. Hij leeft voor Allah, werkt voor Allah en houdt van, omwille van Allah. ‘Houden van omwille van Allah’ is misschien iets onbegrijpelijks voor degene die niet bekend is met de ware Islaam. Iemand die in zijn leven ver van Allah verwijderd is gebleven, en die Hem daardoor niet gekend heeft, zal zich er niet van bewust zijn hoe hij intuïtief van Allah kan houden.
Een gelovige echter, die Allah kent en Zijn Genade voor hem herkent, die ziet in dat alles waar hij van houdt Zijn Gunst is en dat hij zijn bestaan en leven te danken heeft aan Zijn Genade, hij houdt van Allah en verwerft de nobele geest om te kunnen houden van anderen, omwille van Allah. In de Qur’an wordt het verschil tussen gelovigen en anderen in deze zaak als volgt aangegeven:
“En er zijn er onder de mensen die naast Allah afgoden nemen, die zij liefhebben met de liefde als (die) voor Allah, maar degenen die geloven zijn sterker in liefde voor Allah.” (Soera al Baqara: 165)
Zoals in het bovenstaande vers gesteld wordt, houden zij - degenen die deelgenoten aan Allah toekennen en de eigenschappen van Allah aan hen toeschrijven - van deze wezens zoals zij van Allah zouden moeten houden. Dit is het soort liefde dat gebaseerd is op afgoderij.
Zich bewust van het feit dat alles aan Allah toebehoort en dat het bestaan van alles het gevolg van Allah’s schepping is, houden de gelovigen het meest van Allah. Dit geweldige kenmerk, wat een natuurlijk gevolg is van de erkenning van de gelovigen dat Allah het Ene en Enige Opperste wezen is, maakt hun totaal anders dan de andere mensen. Deze kwaliteit van de gelovigen wordt genoemd in een van de gezegdes van de Profeet (saas):
‘Ieder die drie dingen heeft, ontdekt de zoetheid van het geloof; dat Allah en Zijn Boodschapper meer geliefd voor hem zijn dan al het andere, dat hij van anderen houdt omwille van Allah en dat hij hekelt om terug te keren naar ongeloof zoals hij hekelt om in het vuur gegooid te worden.’ (Boekharie en Moeslim)
Degenen die deelgenoten aan Allah toeschrijven, kunnen het gedenken van Allah niet uitstaan:
“...wanneer jij jouw Heer de Enige noemt tijdens de Qur’anrecitatie, dan keren zij hun ruggen toe, zich afwendend.” (Soera al Isra’: 46)
Er moet wel genoemd worden dat het gedenken van Allah naast het aanbidden van afgoden de afgodaanbidders niet stoort. Het wordt als volgt uitgelegd: ‘We zijn Moslims maar we kunnen ook plezier hebben.’ De gelovigen ziet echter het volgende feit in:
◉ Niets (of het nu een mens, ding of gebeurtenis is) heeft de schoonheid van zichzelf. Allah schept alle dingen en schenkt hun schoonheid. Aangezien een persoon bijvoorbeeld niet zijn eigen gezicht gemaakt heeft, behoort de schoonheid van zijn gezicht aan Allah toe.
◉ Allah geeft deze schoonheid aan de mens, die Hij voor slechts een korte tijd uit het niets geschapen heeft (aangezien die persoon snel oud zal worden en komt te overlijden). Alleen Allah bezit de macht om deze schoonheid te herscheppen in een perfectere vorm.
◉ Zoals in het geval van de mens, zijn alles wezens die liefde verdienen door Allah geschapen en ‘mooi gemaakt’. Om de mensen eraan te herinneren dat Allah de werkelijke eigenaar van schoonheid is, heeft Hij voorbestemd dat de schoonheid van alle dingen vergaat. In het Hiernamaals zullen alle wezens opnieuw geschapen worden.
In dit geval houdt een gelovige van alle dingen die hij in deze wereld tegenkomt, zich ervan bewust dat zij allemaal aan Allah toebehoren en dat hij de ‘echte’ vorm van schoonheid ervan in het Hiernamaals zal tegenkomen. Als gevolg hiervan is zijn werkelijke liefde voor Allah, De Enige die hem geeft waarvan hij houdt: Hij is de Bezitter van elke schoonheid.
In tegenstelling tot het begrip van liefde die voor de gelovigen gebaseerd is op geloof in Allah, is de liefde van ongelovigen gebaseerd op afgoderij. In de Qur’an wordt deze vorm van liefde beschreven in de woorden van de Profeet Ibrahiem (as):
“En hij (Ibrahiem) zei: ‘Voorwaar, wat jullie naast Allah hebben genomen zijn slechts afgoden om de onderlinge liefde tussen jullie te versterken in dit wereldse leven. Daarna zullen jullie op de Dag der Opstanding elkaar verwerpen en elkaar vervloeken. Maar jullie verblijfplaats is de Hel en er zullen geen helpers voor jullie zijn.’” (Soera al ‘Ankaboet: 25)
Said Noersi, ook wel bekend als Bedioezzaman (wonder van de eeuw), een van de grootste Islamitische geleerden van de 20e eeuw, vergelijkt deze vorm van liefde met die van een man die naar de zon kijkt door middel van een spiegel die hij in zijn hand vasthoudt. Zodra de spiegel in stukken gebroken is en het licht er niet meer door weerkaatst wordt, is de man verdrietig over zijn verlies van deze lichtbron. Hij is echter niet intelligent genoeg om te begrijpen dat het licht oorspronkelijk niet van de spiegel afkomstig is. Het licht komt van de zon; de spiegel reflecteert het alleen.
Een gelovige laat al zijn liefde voor Allah zien. Houden van Allah betekent het houden van andere wezens, bewust zijn van het feit dat zij de eigenschappen van Allah weergeven en dat deze eigenschappen werkelijk aan Hem toebehoren, zoals in het geval van de spiegel.
Het gevolg hiervan is dat een gelovige zijn liefde voor Allah laat zien door het houden van gelovigen die de eigenschappen van Allah gebruiken in hun manieren en gedrag en die de morele waarden laten zien die Allah goedkeurt. Deze vorm van liefde is niet gebaseerd op familiebanden, ras of enige vorm van belang. Het is een gevolg van de liefde die voor Allah gevoeld wordt, het is enkel en alleen een kwestie van het houden van degenen die van Allah houden. In de Qur’an beschrijft onze Heer de liefde tussen gelovigen door te verwijzen naar de liefde tussen de metgezellen van de Profeet (saas) in zijn tijd:
“En degenen die vóór hen in de stad (Medina) woonden en geloofden (de Ansar), zij houden van degenen die (vanuit Mekka) naar hen zijn uitgeweken, zij vinden in hun hart geen jaloezie op wat aan (hen) gegeven is. En zij geven (aan hen) voorrang boven zichzelf, ook al is er behoefte onder hen. En wie zich hoedt voor zijn eigen gierigheid: dat zijn degenen die zullen welslagen.” (Soera al Hashr: 9)
De Qur’an maakt duidelijk dat de liefde voor gelovigen speciaal door Allah aan hen geschonken is:
“Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten: de Barmhartige zal hun liefde schenken.” (Soera al Maryam: 96)
“Allah zei: ‘O Yahyah, neem de Schrift stevig aan.’ En Wij gaven de Wijsheid aan hem, terwijl hij jong was. Als genegenheid van Onze Zijde en reiniging. En hij vreesde (Allah).” (Soera Maryam: 12-13)
Gelovigen houden alleen van Allah en degenen die in Hem geloven. Zij houden niet van mensen die tegen Allah strijden. Dit onderwerp wordt benadrukt in de volgende verzen van de Qur’an:
“O jullie die geloven, neemt niet Mijn vijanden en jullie vijanden tot vrienden, aan wie jullie genegenheid betonen. Waarlijk, zij geloofden niet in wat tot jullie is gekomen van de Waarheid. Zij hebben de Boodschapper en jullie verdreven, omdat jullie in Allah, jullie Heer, geloven. Als jullie uittrekken, strijdend op Mijn weg, Mijn Welbehagen zoekend (bevriend hen dan niet). Jullie verheimelijken jullie genegenheid voor hen, maar Ik weet het beste wat jullie verborgen hielden en wat jullie openbaar maakten. En wie van jullie dit doet: waarlijk, die is afgedwaald van de rechte Weg.” (Soera al Moemtahana: 1)
“Waarlijk, er was voor jullie een goed voorbeeld in Ibrahiem en degenen die met hem waren, toen zij tot hun volk zeiden: ‘Wij zijn niet verantwoordelijk voor jullie en voor wat jullie naast Allah aanbidden. Wij geloven jullie niet en er is tussen ons en jullie vijandschap en haat ontstaan, voor altijd, tot jullie in Allah, de Enige geloven.’ Behalve het woord van Ibrahiem tegen zijn vader.” (Soera al Moemtahana: 4)
“O jullie die geloven, neemt jullie vaders en jullie broeders niet als leiders wanneer zij het ongeloof verkiezen boven het geloof. En wie van jullie hen tot leiders maakt: zij zijn degenen die de onrechtplegers zijn.”(Soera at Tawba: 23)
“Jij vindt geen volk dat in Allah en in de Laatste Dag gelooft dat degenen die Allah en Zijn Boodschapper tegenstreven bevriend, ook al zijn het hun vaders, of hun zonen of hun broeders of hun stamgenoten....” (Soera al Moejadala: 22)
De bovenstaande verzen maken duidelijk dat de liefde van een gelovige alleen berust op het criterium ‘liefde voor Allah’. Door alle factoren zoals familiebanden of rijkdom opzij te zetten, is deze liefde diep geworteld in geloof en nobele waarden. Een gelovige houdt eerder van degenen die verzekerd zijn van geloof dan van degenen die beroemd zijn, geld of sociale status hebben, die alleen maar belangrijk lijken.
Na zijn gevoelens van liefde gezuiverd te hebben van andere factoren dan ‘het houden van Allah’, houdt de gelovige het meest van degene die Allah het meeste vreest en die het meest zijn best doet om Hem tevreden te stellen. Hoe meer iemand eigenschappen heeft die typisch zijn voor de gelovigen, hoe meer geliefd hij is bij de gelovigen. In de Qur’an zijn we getuige van gelovigen die veel van de Profeet (saas) houden, degene die het dichts bij Allah staat en Allah het meest vreest:
“De Profeet is de gelovigen meer nabij dan zij zichzelf.” (Soera al Ahzab: 6)
Aangezien een gelovige zijn begrip van liefde gebaseerd is op geloof, zal hij zijn huwelijk ook op dezelfde gronden baseren. Ook bij dit punt is er een wezenlijk verschil tussen gelovigen en ongelovigen: ongelovigen baseren hun huwelijk vaak op wederzijdse materiele voordelen. Dit komt met name voor bij vrouwen die proberen een ‘vooraanstaande’ man te vinden om zo een hogere levensstandaard te bereiken. Met zo een doel voor ogen kan een jong meisje makkelijk toestemmen om een echtgenote te zijn voor iemand voor wie zijn niets voelt. Dit is in feite vergelijkbaar met een commerciële overeenkomst waar beide partijen voordelen uit halen. Het enige verschil is dat deze overeenkomst voor het leven is.
Er zijn enorm veel voorbeelden van zulke huwelijken. Er zijn veel jonge mensen die een rijkere of oudere partner trouwen, of iemand die bekend staat om hun immoraliteit, slechts omdat zij rijk of beroemd zijn.
Huwelijken van ongelovigen zijn echter niet altijd alleen gebaseerd op materieel voordeel. Er zijn ook veel jonge mensen die op zoek zijn naar ‘een goed uiterlijk’ of aantrekkelijkheid in de persoon die zij willen trouwen. Zulke mensen trouwen alleen met iemand die niets hebben behalve fysieke charme, die zij als de prins op het witte paard beschouwen (in het geval van de vrouwen).
Deze beredenering negeert een beslissend feit: al deze fysieke eigenschappen zijn uiteindelijk gedoemd om te verdwijnen. Alle mensen zullen uiteindelijk oud worden. Allah kan tevens het geluk, goed uiterlijk en gezondheid van de mens in een moment wegnemen. Het kost maar een paar seconden om een ongeluk te krijgen en verlamd te raken, bedlegerig of om het goede uiterlijk kwijt te raken. In zulke omstandigheden, wat gebeurt er dan met zo’n huwelijk?
Wat zou iemand doen wanneer de partner blind wordt door een ongeluk, terwijl de mooie ogen reden waren voor het huwelijk? Waarschijnlijk realiseert diegene zich dan pas waar deze belangrijke beslissing op gebaseerd was.
Een gelovige doelt op het eeuwige Paradijs in het Hiernamaals. Zijn leven is bedoeld om de goedkeuring van Allah te verkrijgen en om ‘redding en geluk’ te verkrijgen. Door al zijn gebeden en heel zijn leven aan Allah toegewijd te hebben, zal hij zeker ook zijn huwelijk aan Allah wijden.
Een huwelijk die aangegaan wordt om de goedkeuring van Allah te verkrijgen, is zeker compleet verschillend van het huwelijk gebaseerd op afgoderij. In zo’n huwelijk kan het criterium nooit geld, faam of schoonheid zijn. Het enige doel om te trouwen zal zijn om de goedkeuring van Allah te verkrijgen. Als gevolg hiervan, trouwt hij of zij alleen een persoon die trouw is aan Allah en superieur is in zijn geloof en vroomheid (taqwa).
Voor de bovenstaande reden uitte een bepaalde vrouw in de tijd van de Profeet (saas) het verlangen om met de Profeet (saas) te trouwen. Degenen die de voorkeur aan iets anders gaven worden in de Qur’an beschreven als het verlangen naar ‘het wereldse leven en de versieringen ervan’: “O Profeet, zeg tot jouw echtgenotes: ‘Als jullie het wereldse leven wensen en de versieringen ervan, komt dan, dan zal ik jullie een scheidingsgift schenken en jullie op een eervolle manier laten gaan. Maar als jullie het welbehagen van Allah en Zijn Boodschapper wensen, en het Huis van het Hiernamaals: Voorwaar, Allah heeft voor de weldoensters onder jullie een geweldige beloning bereid.” (Soera al Ahzab: 28-29)
Degene die volgens de Qur’an leeft zal ook van degenen die volgens de Qur’an leven houden, dat zijn de gelovigen. Dankzij hun geloof in Allah worden de gelovigen enkele eigenschappen gegeven die hun het waard maken om van te houden. Een gelovige zal deze eigenschappen ook in andere gelovigen zoeken en zodra hij deze ontdekt, zal hij hen liefhebben.
De vooraanstaande eigenschappen van de gelovigen worden in de Qur’an uitgelegd:
◉ Gelovigen dienen alleen Allah. Er is geen ander wezen naast Hem die zij aanbidden. (Soera al Fatiha: 1-7, Soera an Nisa’: 36)
◉ Zij vrezen Allah. Zij weerhouden zich ervan om iets te doen wat Allah verboden heeft of dat in tegenstelling met de Wil van Allah is. (Soera al ‘Imran: 102, Soera Ya Sin: 11, Soera at Taghaboen: 16, Soera as Zoemar: 23)
◉ Zij vertrouwen alleen Allah (Soera al Baqara: 249, Soera at Tawba: 25-26)
◉ Zij vrezen alleen Allah (Soera al Ahzab: 39)
◉ Zij zijn Allah altijd dankbaar. Voorspoed of armoede maakt van hen geen opscheppers of vol zelfmedelijden. (Soera al Baqara: 172, Soera al Isra’: 3, Soera Ibrahiem: 7)
◉ Zij hebben zekerheid in hun geloof. De gedachte om zich af te keren van de goedkeuring van Allah zal nooit bij hem opkomen. Zij verlenen ijverig diensten aan anderen. (Soera al Hoejoerat: 15, Soera al Baqara: 4)
◉ Zij zijn onlosmakelijk verbonden aan de Qur’an. Zij heroriënteren al hun daden overeenkomstig de Qur’an. Zij verwerpen bepaald gedrag direct wanneer zij zich realiseren dat het niet conform de leringen van de Qur’an is. (Soera al A’raf: 170, Soera al Ma’ida: 49, Soera al Baqara: 121)
◉ Zij gedenken Allah voortdurend. Zij weten dat Allah de Alhorende en Alziende is en houden altijd de eeuwige Macht van Allah in gedachten. (Soera al ‘Imran: 191, Soera ar Ra’d: 28, Soera an Noer: 37, Soera ar A’raf: 205, Soera al ‘Ankaboet: 45)
◉ Zij kennen hun zwakheid tegenover Allah. Ze zijn nederig (dit betekent echter niet dat zij zwak zijn of een onzekere houding jegens anderen hebben). (Soera al Baqara: 286, Soera al A’raf: 188)
◉ Zij weten dat er niets met hen zal gebeuren, behalve dat wat Allah voor hen heeft bestemd. Ze maken zich niet druk en ze blijven altijd rustig en vertrouwen in Allah. (Soera at Tawba: 51, Soera at Taghaboen: 11, Soera Yoenoes: 49, Soera al Hadid: 22)
◉ Zij richten zich op het Hiernamaals; hun voornaamste doel is het Hiernamaals. Ze trekken voordeel uit de wereldse zegeningen en streven in deze wereld naar een omgeving vergelijkbaar met het Paradijs. (Soera an Nisaa’: 74, Soera Sad: 46, Soera al A’raf: 31-32)
◉ Zij nemen alleen Allah en gelovigen als goede vrienden en vertrouwelingen (Soera al Ma’ida: 55-56, Soera al Moejadala: 22)
◉ Zij zijn voorzien van begrip. Zij verliezen nooit hun bewustzijn van aanbidding en blijven op elk moment voorzichtig en waakzaam. Ze verlenen altijd diensten in het belang van de gelovigen en de religie. (Soera al Moe’min: 54, Soera az Zoemar: 18)
◉ Zij streven in het uiterste op de weg van Allah. Ze bestrijden de ongelovigen op intellectuele gronden, vooral de leiders van de ongelovigen. Ze raken nooit gefrustreerd of vol medelijden in deze strijd. (Soera al Anfal: 39, Soera al Hajj: 78. Soera al Hoejoerat: 15, Soera at Tawba: 12)
◉ Zij aarzelen niet om de waarheid te spreken. Zij laten zichzelf er niet van weerhouden om de waarheid te vertellen door vrees voor anderen. Zij trekken zich niets aan van mensen die hen voor gek zetten en hen aanvallen en ze vrezen de menselijke censuur niet. (Soera al Maída: 54, Soera al ‘Araf: 2)
◉ Zij gebruiken verschillende methodes om de Boodschap van Allah over te brengen en ze roepen de mensen op tot de religie van Allah. (Soera Noeh: 5-9)
◉ Ze onderdrukken anderen niet. Ze zijn genadig en teergevoelig. (Soera an Nahl: 125, Soera at Tawba: 128, Soera Hoed: 75)
◉ Ze laten zich niet meeslepen door hun kwaadheid; ze zijn tolerant en vergevingsgezind. (Soera al ‘Imran: 134, Soera al ‘Araf: 199, Soera as Shoera: 40-43)
◉ Het zijn betrouwbare mensen. Ze maken indruk op mensen door hun sterke persoonlijkheid en laten hun voelen hoe betrouwbaar ze zijn. (Soera ad Doekhan: 17-18, Soera at Takwier: 19-21, Soera al Ma’ida: 12, Soera an Nahl: 120)
◉ Ze worden ervan beschuldigd tovenaars te zijn of gek. (Soera al ‘Araf: 132, Soera Yoenoes: 2, Soera Sad: 4, Soera al Hijr: 6, Soera al Qamar: 9)
◉ Ze worden blootgesteld aan onderdrukking. (Soera as Shoera; 49, 167, Soera al ‘Ankaboet: 24, Soera Ya Sin: 18, Soera Ibrahiem; 6, Soera an Naml; 49, Soea Hoed: 91)
◉ Ze houden vol bij tegenspoed. (Soera al ‘Ankaboet: 2-3, Soera al Baqara: 156, 214, Soera al ‘Imran: 142, 146, 195, Soera al Ahzab: 48, Soera Mohammed: 31, Soera an An’am: 34)
◉ Zij zijn niet bang voor onderdrukking of de dood. (Soera at Tawba: 111, Soera al ‘Imran: 156-158, 169-171, 173, Soera as Shoera: 49-50, Soera as Saffat: 97-99, Soera an Nisaa’:74)
◉ Ze worden aangevallen, er worden plannen tegen hen beraamd en ze worden bespot. (Soera al Baqara: 14, 212)
◉ Ze worden beschermd door Allah. Alle samenzweringen tegen hen blijken waardeloos te zijn. Allah beschermt hen tegen alle laster en samenzweringen. (Soera al ‘Imran: 110-111, 120, Soera Ibrahiem: 46, Soera al Anfal: 30, Soera an Nahl: 26, Soera Yoesoef: 34, Soera al Hajj: 38, Soera al Ma’ida: 42, 105, Soera an Nisa’: 141)
◉ Ze zijn op hun hoede voor ongelovigen. (Soera an Nisa’: 71, 102, Soera Yoesoef: 67)
◉ Ze behandelen Satan en zijn volgelingen als hun vijanden. (Soera Fatir: 6, Soera az Zoekhroef: 62, Soera al Moemtahana: 1, Soera an Nisa’: 101, Soera al Ma’ida: 82)
◉ Ze bestrijden de huichelaars. Zij houden de mensen die hypocriete eigenschappen vertonen geen gezelschap. (Soera at Tawba: 83, 95, 123)
◉ Ze voorkomen de tirannie van huichelaars. (Soera al Ahzab: 60-62, Soera al Hashr: 6, Soera at Tawba: 14-15, 52)
◉ Ze handelen niet alvorens elkaar geraadpleegd te hebben. (Soera as Shoera: 38)
◉ Ze verlangen niet naar het opzichtige leven van de ongelovigen. (Soera al Kahf: 28, Soera at Tawba: 55, Soera Ta Ha: 131)
◉ Ze raken niet onder de indruk van rijkdom of status. (Soera al Hajj: 41, Soera al Qasas: 79-80, Soera an Nahl: 123)
◉ Ze voeren elke handeling van aanbidding op de beste manier uit. (Soera al Baqara: 238, Soera al Anfal: 3, Soera al Moe’minoen: 1-2)
◉ Ze volgen niet de meerderheid maar eerder de criteria die Allah heeft gegeven. (Soera al An’am: 116)
◉ Ze streven ernaar om dichter bij Allah te komen en om een goed voorbeeld te zijn voor degenen die geloven. (Soera al Ma’ida: 35, Soera Fatir: 32, Soera al Waqi’a: 10-14, Soera al Foerqaan: 74)
◉ Ze worden niet beïnvloed door de Satan. (Soera al A’raf: 201, Soera al Hijr: 39-42, Soera an Nahl: 98-99)
◉ Ze volgen hun vaderen niet blindelings. Ze gedragen zich overeenkomstig de leringen van de Qur’an. (Soera Ibrahiem: 10, Soera Hoed: 62, 109)
◉ Zij laten niet toe dat de vrouwen slecht behandeld worden. (Soera an Noer: 4, Soera at Talaq: 6, Soera al Baqara: 231, 241, Soera an Nisa’: 19)
◉ Ze vermijden het extreme. (Soera an A’nam: 141, Soera al Foerqaan: 67)
◉ Ze bewaken hun kuisheid, trouwen en leiden hun getrouwd leven op de manier die Allah van hen verlangt. (Soera al Moe’minoen: 5-6, Soera an Noer: 3, 26, 30, Soera al Baqara: 221, Soera al Ma’ida: 5, Soera al Moemtahana: 10)
◉ Ze zijn bescheiden wanneer zij hun aanbidding uitvoeren. (Soera al Baqara: 143, Soera an Nisa’: 171)
◉ Het zijn mensen die zichzelf opofferen. (Soera al Insan: 8, Soera al ‘Imran: 92, 134, Soera at Tawba: 92)
◉ Ze dragen zorg voor het schoon zijn. (Soera al Baqara: 125, 168, Soera al Moeddathir: 1-5)
◉ Ze hechten belang aan schoonheid en kunst. (Soera Saba’: 13, Soera an Naml: 44)
◉ Ze bespioneren of belasteren de gelovigen niet. (Soera al Hoejoerat: 12)
◉ Ze vermijden jaloezie. (Soera an Nisa’: 128)
◉ Ze vragen om vergiffenis aan Allah. (Soera al Baqara: 286, Soera al ‘Imran: 16-17, 147, 193, Soera al Hashr: 10, Soera Noeh: 28)
De opgesomde eigenschappen van gelovigen, bestaan uit twee soorten:
De eerste soort zijn de eigenschappen die gelovigen uit vrije wil vertonen: bijvoorbeeld het zijn van een dienaar van Allah, zichzelf opofferen en bescheidenheid.
De tweede soort eigenschappen zijn degenen die blijken in situaties waarover zij geen controle hebben, bijvoorbeeld de samenzweringen tegen hen of dat de ongelovigen hen bespotten. Deze zijn in feite heel belangrijk om de oprechte gelovigen te kunnen identificeren. Dit omdat veel van de eigenschappen die door de gelovigen vertoond worden te imiteren zijn. Een huichelaar kan bijvoorbeeld elke handeling van aanbidding verrichten of opofferingen maken, op de voorwaarde dat hij er iets mee wint door dit te doen. Maar de eigenschappen die duidelijk worden in situaties zonder dat zij er controle over hebben, zijn niet te imiteren, bijvoorbeeld wanneer de ongelovigen de oprechte gelovigen onderdrukken.
In dit geval zijn deze eigenschappen van groot belang bij het evalueren van de gelovigen. Om te kunnen begrijpen of een gemeenschap bestaat uit oprechte gelovigen, moeten deze criteria – de onveranderlijke wetten van Allah zoals deze zijn uitgelegd in de Qur’an – in beschouwing worden genomen.
Wanneer we de verbale onderdrukking en laster jegens Moslims evalueren, moeten we de gebeurtenissen die de Moslims in het verleden meegemaakt hebben als referentiepunt nemen. De Qur’an verantwoordt de moeilijkheden en laster die de Moslims in die tijd ondervonden:
“Denken jullie dat jullie het Paradijs zullen binnengaan, terwijl het gelijke dat tot degenen kwam die voor jullie zijn heengegaan, nog niet tot jullie is gekomen?” (Soera al Baqara: 214)
In de verzen waarin de beproevingen van degenen in het verleden verteld worden, komen we op een interessant punt. De vijanden van de Profeten en gelovigen zeiden niet: ‘Deze mensen geloven in Allah en trachten Zijn goedkeuring te verkrijgen’ of ‘Deze mensen zijn niet immoreel zoals wij, deze mensen bezitten nobele waarden.’ Integendeel, zij probeerden leugens over de gelovigen te vertellen en beschuldigden hen op de meest ongepaste manier.
Ze zouden het zeker niet wagen om te zeggen: ‘we zijn opstandig jegens Allah en we hebben geen morele grenzen; we willen gewoon deze mensen die ons geen voordeel brengen onderdrukken.’ Het zou niet wijs zijn om van deze mensen te verwachten dat ze een bekentenis afleggen zoals: ‘Zij zijn de mensen die zich houden aan de geboden van Allah, terwijl wij overtreders zijn.’ Integendeel, zij zouden ernaar streven om hun laster jegens de gelovigen te rechtvaardigen en doen zich voor als degelijke en eerlijke mensen. In de verhalen in de Qur’an zien we dat in het verleden dezelfde methodes gebruikt werden tegen de gelovigen.
Bijvoorbeeld, de Profeet Noeh (as) riep zijn mensen op – zoals alle andere Profeten – om alleen Allah te dienen. Een systeem gebaseerd op het dienen van alleen Allah belemmerde natuurlijk de vooruitgang van de belangen van de leiders van de maatschappij, die rijkdom en status verwierven door een systeem van ongeloof. Deze leiders zouden zeker niet toegeven dat hetgeen Noeh (as) vroeg niet in overeenkomst was met hun belangen. Integendeel, zij beschuldigden hem van het najagen van zijn eigen belangen, status en gezag. De Qur’an zegt het volgende over deze situatie:
“En voorzeker, Wij hebben Noeh tot zijn volk gezonden. Toen zei hij: ‘O mijn volk, aanbidt Allah, er is geen andere god voor jullie dan Hij. Waarom vrezen jullie (Allah) niet?’ Toen zeiden de vooraanstaanden van zijn volk: ‘Deze (man) is slechts een mens zoals jullie. Hij wenst uit te blinken boven jullie. En als Allah het gewild had, zou Hij Engelen hebben gestuurd. Wij hebben hierover van onze voorouders nog nooit gehoord.’” (Soera al Moe’minoen: 23-24)
De Profeet Moesa (as) en de Profeet Haroen (as) werden van hetzelfde beschuldigd. De Farao en zijn mensen zeiden tot hen:
“Ben jij tot ons gekomen om ons af te brengen van dat (pad van de afgoderij) waarop wij onze vaderen aantroffen en opdat de macht op aarde voor jullie (Moesa en Haroen) zou zijn? Maar wij geloven jullie niet.” (Soera Yoenoes: 78)
De laster jegens de gelovigen kan een ongelooflijk niveau bereiken. Door de geschiedenis heen, zijn de boodschappers van Allah beschuldigd van het betoveren en misleiden van de gelovigen om hen heen:
“En zij zeiden: ‘Waarlijk, dit zijn zeker twee tovenaars, die jullie met hun tovenarij uit jullie land willen verdrijven en zij gaan jullie navolgenswaardige levenswijze doen verdwijnen.’” (Soera Ta Ha: 63)
“En zij verbaasden zich dat er een waarschuwer uit hun midden tot hen was gekomen. En de ongelovigen zeiden: ‘Dit is een liegende tovenaar!’” (Soera Sad: 4)
De voornaamste ambitie van degenen die leugens over de Moslims vertellen, is om een beeld van de Moslims te tonen, die dezelfde gebreken heeft als zijzelf. Dit ging zo ver dat zij het durfden om over de Profeet Noeh (as) te zeggen: “Is de vermaning juist aan hem onder ons neergezonden, terwijl hij een schaamteloze leugenaar is” (Soera al Qamar: 25)
Een andere leugen die vaak over gelovigen verteld wordt is dat ze gek zijn. De reden voor deze laster is dat de ongelovigen niet in staat zijn om een belangrijk argument van de gelovigen in te zien. Door geen begrip te hebben voor ‘het verdienen van goedkeuring van Allah’, is het voor de ongelovigen moeilijk om de handelingen van de gelovigen te begrijpen, die alleen op dit doel gericht zijn. Ze kunnen niet begrijpen waarom gelovigen, die duidelijk geen belangen hebben bij de diensten die ze verlenen, hun leven toewijden aan Allah. In hun ogen kan zo een idealistische houding niets anders dan krankzinnigheid zijn. Deze laster is in het verleden vaker gebruikt. De Farao zei over Profeet Moesa (as): “Voorwaar jullie Boodschapper die tot jullie gezonden is, is zeker bezeten.” (Soera as Shoera: 27). De mensen van Noeh (as) zeiden over hem: “‘Een bezetene.’ En hij werd verbannen.” (Soera al Qamar: 9)
Gelovigen werden ook beschuldigd van overspel. De Profeet Yoesoef (as) en Maryam (as), de rolmodellen voor alle gelovige mannen en vrouwen, zijn nobele mensen over wie deze leugens verteld werden. Verder beschuldigden de ongelovigen vele Profeten van het “verkeren in duidelijk dwaling.” (Soera al A’raf: 60)
Maar het zou niet juist zijn om aan te nemen dat al deze gebeurtenissen tot het verleden behoren. De Qur’an vertelt ons dat andere gelovigen dezelfde ervaringen zouden kunnen hebben. Derhalve is elke gelovige die de ware religie verdedigt en daarbij degenen die ver verwijderd zijn van de waarden van die religie verontrusten, kwetsbaar voor dezelfde beschuldigingen en laster.
We moeten in gedachte houden dat wat de ongelovigen verspreiden over Moslims deel kan zijn van een lastercampagne. Zoals de Qur’an adviseert, moeten we vermijden om zulk nieuws dat verspreid wordt te geloven, voordat we het onderzocht hebben. Allah waarschuwt ons hiervoor:
“O jullie die geloven, als een verdorvene met een bericht komt, onderzoekt het dan nauwkeurig, anders treffen jullie uit onwetendheid een volk met een ramp, waarna jullie spijt zouden krijgen van wat jullie deden.” (Soera al Hoejoerat: 6)