Er is geen concreet bewijs van de fossielen om het denkbeeld van de aapmens te ondersteunen, een denkbeeld dat voortdurend door de media en de evolutionistische academische kringen wordt ingeprent. Met kwasten in hun handen produceren evolutionisten denkbeeldige schepselen, maar het feit dat deze tekeningen geen vergelijkend fossiel materiaal hebben, vormt een groot probleem voor hen. Eén van de interessante manieren om dit probleem het hoofd te bieden is dat zij de fossielen die zij niet kunnen vinden, maar maken. De Piltdown mens is het grootste schandaal in de wettenschappelijke geschiedenis en is een typisch voorbeeld van deze methode.
Het verhaal van een bedrog | ||
1 | De fossielen worden door Charles Dawson opgegraven en aan Sir Arthur Smith Woodward gegeven. | |
2 | De stukken worden gereconstrueerd om de beroemde schedel te vormen. 1. Stukken van een menselijke schedel. | |
3 | Gebaseerd op de gereconstrueerde schedel worden er verschillende tekeningen en beelden gemaakt, talloze artikelen en commentaren worden geschreven. De originele schedel staat in het British Museum tentoongesteld. | |
4 | Veertig jaar na de ontdekking, blijkt het Piltdown-fossiel een bedrog te zijn, zoals door een groep onderzoekers ontdekt wordt. |
Een bekende doctor die ook een amateur paleoantropoloog was, Charles Dawson, beweerde dat hij een kaakbeen en een fragment van een schedel gevonden had in een mijn in Piltdown, Engeland in 1912. Hoewel het kaakbeen meer op een aap leek, leken de tanden en de schedel meer op een mens. Dit specimen werd de ‘Piltdown mens’ genoemd. Er werd aangenomen dat het 500.000 jaar oud was en het werd als een absoluut bewijs voor de menselijke evolutie tentoongesteld in verschillende musea. Gedurende veertig jaar werden vele wetenschappelijke artikelen over de ‘Piltdown mens’ geschreven, vele interpretaties en tekeningen waren ervan gemaakt en het fossiel werd als een belangrijk bewijsstuk voor de evolutie van de mens gepresenteerd. Niet minder dan vijfhonderd doctoraal scripties werden over dit onderwerp geschreven.73 De beroemde Amerikaanse paleoantropoloog Henry Fairfield Osborn zei: “… we moeten er keer op keer aan denken, dat de natuur vol paradoxen is en dit is een verbazingwekkende vondst over de vroege mens…” 74 toen hij het British Museum in 1935 bezocht.
In 1949 paste Kenneth Oakley, paleontoloog van het British Museum, de fluoridetestmethode toe, een nieuwe testmethode die gebruikt werd om de leeftijd van verschillende oude fossielen te bepalen. Dit werd ook op het fossiel van de Piltdown mens toegepast. Het resultaat was verbazingwekkend. Tijdens de test realiseerde men zich, dat het kaakbeen van de Piltdown mens geen fluoride bevatte. Dit is een aanwijzing dat het niet meer dan een paar jaar begraven was geweest. De schedel, die maar een kleine hoeveelheid fluoride bevatte, bleek maar een paar duizend jaar oud te zijn.
De laatste chronologische studies die met de fluoridenmethode gedaan werden, lieten zien dat de schedel maar een paar duizend jaar oud was. Het werd duidelijk dat de tanden uit het kaakbeen van een orang-oetan waren en kunstmatig verouderd waren en dat de ‘primitieve’ werktuigen die bij het fossiel gevonden waren niet meer dan eenvoudige imitaties waren die met stalen instrumenten aangescherpt waren.75
In een gedetailleerde analyses die door Weiner voltooid werd, werd dit bedrog in 1953 openbaar gemaakt. De schedel behoorde toe aan een man van 500 jaar oud en het kaakbeen behoorde toe aan een pas gestorven aap! De tanden waren daarna speciaal in een rij gezet en aan het kaakbeen toegevoegd en de gewrichten waren opgevuld om op die van een mens te lijken. Toen werden al deze stukken met kaliumdichromaat behandeld om het een oud uiterlijk te geven. Deze vlekken begonnen te verdwijnen als zij in een zuur gedompeld werden. Le Gros Clark die in het team zat dat het bedrog ontdekte, kon zijn verbazing hierover niet verbergen en zei dat: “de bewijzen van de kunstmatige bewerking onmiddellijk opvielen. Ze zijn zelfs zo in het oog springend dat men zich moet afvragen - hoe is het mogelijk dat men het niet eerder gezien heeft?” 76 Nadat men zich van dit alles bewust was geworden, werd de ‘Piltdown mens’ snel uit het British museum verwijderd, waar het meer dan veertig jaar tentoon was gesteld.
|
Het plaatje links werd getekend op basis van één enkele tand en werd in de Illustrated London News magazine op 24 juli 1922 gepubliceerd. Maar de evolutionisten waren diep teleurgesteld, toen het bekend werd, dat deze tand noch tot een aapachtig wezen toebehoorden noch tot een mens, maar een tand was van een uitgestorven soort varken. |
In 1922 verklaarde Henry Fairfield Osborn, de directeur van het American Museum of Natural History, dat hij in West-Nebraska in de buurt van Snake Brook een fossiele maalkies gevonden had uit het Plioceen. Deze tand zou gemeenschappelijke eigenschappen van zowel de mens als van de aap hebben. Diepzinnige wetenschappelijke debatten begonnen, waarbij sommigen de tand zagen als één van de Pithecanthropus erectus, terwijl anderen beweerden, dat het dichter bij de mens stond. Dit fossiel, waarover zulke diepgaande debatten ontstonden, werd de ‘Nebraska-mens’ genoemd. Het kreeg ook meteen een ‘wetenschappelijke naam’: Hesperopithecus haraldcooki.
Vele gezaghebbende personen steunden Osborn. Op slechts deze ene tand gebaseerd, werden reconstructies getekend van het hoofd van de Nebraska-man en het lichaam. Het ging nog verder, de Nebraska-man werd afgebeeld met zijn vrouw en kinderen, als een heel gezin in de natuurlijke omgeving.
Al deze scenario’s werden uit één tand ontwikkeld. Evolutionistische kringen verhieven deze ‘geest mens’ naar zo’n niveau, dat, toen de onderzoeker William Bryan tegen deze vooringenomen beslissingen die op één tand gebaseerd waren, inging, hij grondig terechtgewezen werd.
In 1927 werden ook andere delen van het skelet gevonden. Volgens deze nieuw ontdekte stukken behoorde de tand noch tot een mens noch tot een aap. Men realiseerde zich, dat het tot een uitgestorven soort van Amerikaanse wilde varkens behoorde, de prosthennops. William Gregory publiceerde zijn artikel in het tijdschrift Science toen hij deze fout aankondigde als: “Hesperopithe-cus: blijkbaar geen aap of mens.77 Daarna haastte men zich om alle tekeningen van Hesperopithecus haraldcooki en ‘zijn gezin’ uit de literatuur over de evolutie te halen.
OTA BENGA: De pygmee in de dierentuin. |
Nadat Darwin zijn bewering met zijn boek: ‘The descent of man’ naar voren had gebracht, dat de mens uit aapachtige levende wezens geëvolueerd was, begon hij naar fossielen te zoeken om de inhoud daarvan te ondersteunen. Maar sommige evolutionisten geloofden, dat de wezens die half-aap, half-mens waren niet alleen in het fossielenarchief te vinden waren, maar dat zij ook nog in verschillende regio’s in de wereld leefden. In het begin van de twintigste eeuw leidden deze zoektochten naar ‘de levende overgangsschakel’, tot een aantal ongelukkige gebeurtenissen, één van de wreedste hiervan is wel het verhaal van de pygmee Ota Benga.
Ota Benga werd in 1904 door een evolutionistische onderzoeker in Kongo gevangen genomen. In zijn eigen taal betekent zijn naam ‘vriend’. Hij had een vrouw en twee kinderen. Geketend en opgesloten in een kooi, zoals een beest, werd hij naar de Verenigde Staten meegenomen, waar evolutionistische wetenschappers hem aan het publiek toonden in de St. Louis World Fair, tezamen met andere soorten apen en zij introduceerden hem als ‘de overgangsschakel die het dichtst bij de mens staat’. Twee jaar later brachten zij hem naar Bronx Zoo in New York en stelden hem daar tentoon onder de naam: ‘oude voorvader van de mens’ samen met een paar chimpansees, een gorilla die Dina heette, en een orang-oetan met de naam Dohung. Dr. William T. Hornaday, de directeur van de dierentuin en een evolutionist, hield lange toespraken over het feit hoe trots hij was om deze buitengewone overgangsvorm in zijn dierentuin te hebben en behandelde de opgesloten Ota Benga alsof hij een gewoon dier was. Omdat hij de behandeling die hij moest ondergaan niet langer meer kon verdragen, pleegde Ota Benga uiteindelijk zelfmoord.78
De Piltdown-mens, de Nebraska-mens, Ota Benga… Deze schandalen laten zien dat de evolutionistische wetenschappers niet aarzelen om elke onwetenschappelijke methode te gebruiken om hun theorie te bewijzen. Met dit in gedachten kunnen we nu kijken naar ‘de mythe van het zogenaamde bewijs van de ‘menselijke evolutie’, en daar komen we dezelfde situatie tegen. Hier vinden we een fictief verhaal en een leger van vrijwilligers die alles willen proberen om dit verhaal maar waar te maken.
73 Malcolm Muggeridge, “The end of Christendom, Grand Rapids, Eerdman, 1980, p. 59.
74 Stephen Jay Gould, “Smith Woodward’s folly”, New scientist, 5 February, 1979, p. 44.
75 Kenneth Oakley, William Le Gross Clark & J.S., “Piltdown”, Meydan Larousse, vol. 10, p. 133.
76 Stephen jay Gould, “Smith Woodward’s folly”, New scientist, 5 April 1979, p. 44.
77 W.K. Gregory: “Hesperopithecus apparently not an ape nor a man”, Science, vol. 66, December 1927, p. 579.
78 Phillips Verner Bradford, Harvey Blume, Ota Benga: The pygmy in the zoo, New York : Delta Books, 1992.