Volgens de evolutietheorie is het leven in de zee ontstaan en heeft zich daar verder ontwikkeld, toen werd het door amfibieën op het land gebracht. Dit scenario van de evolutietheorie suggereert ook, dat amfibieën zich tot reptielen ontwikkelden. Dit zijn wezens die uitsluitend op het land leven. Dit scenario is ook onwaarschijnlijk, vanwege de enorme structurele verschillen tussen deze twee klassen dieren. Bijvoorbeeld, het ei van een amfibie is ontworpen om zich in het water te ontwikkelen, terwijl het amniotische ei (het ei van een reptiel of vogel) ontworpen is om op het land tot ontwikkeling te komen. Een geleidelijke evolutie van de amfibieën is simpelweg onmogelijk want zonder een perfect en volledig ontwikkeld ei, is het voor een soort niet mogelijk te overleven. En er is, zoals gewoonlijk geen bewijs voor overgangsvormen die amfibieën met reptielen zouden moeten verbinden. De evolutionistische paleontoloog en een autoriteit op het gebied van de paleontologie van de gewervelde dieren, Robert L. Carrol, moet wel accepteren dat: “de vroege reptielen erg van de amfibieën verschilden en dat hun voorouders nog niet gevonden zijn.”54
Speciale longen voor vogels | |
De anatomie van vogels is heel anders dan die van reptielen, hun zogenaamde voorouders. De longen van vogels functioneren op een totaal andere manier als die van de dieren die op het land leven. Landdieren ademen door dezelfde luchtpijp in en uit. Bij vogels komt de lucht er van voren in en gaat er van achteren uit. Dit andere 'ontwerp’ is speciaal voor vogels die grote hoeveelheden zuurstof nodig hebben tijdens de vlucht. Het is onmogelijk, dat zo’n structuur zich uit een reptielenlong ontwikkelt. | |
1. Reptiel long, | 2. vogellong |
Maar de hopeloze scenario’s van de evolutionisten gaan nog door. Er is nog steeds het probleem om deze wezens te laten vliegen! Omdat evolutionisten geloven dat vogels op de één of andere manier moeten zijn gaan vliegen, beweren zij, dat zij uit reptielen geëvolueerd zijn. Maar geen enkel van de onderscheidende mechanismen van vogels, die heel anders zijn dan de structuur van landdieren, kan uitgelegd worden door geleidelijke evolutie. Ten eerste, de vleugels, die wel het meest kenmerkende aspect van vogels zijn, vormen een grote impasse voor de evolutionisten. Eén van de Turkse evolutionisten, Engin Koruru, bekent de onmogelijkheid van de evolutie van vleugels:
De belangrijkste eigenschap van ogen en vleugels is, dat zij alleen kunnen functioneren als zij volledig ontwikkeld zijn. Met andere woorden: een half ontwikkeld oog kan niet zien; een vogel met halfgevormde vleugels kan niet vliegen. Hoe deze organen tot stand zijn gekomen, blijft één van de geheimen van de natuur die opheldering behoeven.”55
De vraag hoe de perfecte structuur van de vleugel kon ontstaan als een resultaat van opeenvolgende willekeurige mutaties, blijft volledig onbeantwoord. Het is onmogelijk uit te leggen hoe de voorpoten van reptielen door de verstoring in de genen (mutatie) in de perfect functionerende vleugels konden veranderen.
Maar alleen vleugels zijn voor landdieren niet voldoende om te kunnen vliegen. Landdieren hebben ook een aantal andere structurele mechanismen niet die vogels voor het vliegen gebruiken. Bijvoorbeeld, de beenderen van een vogel zijn veel lichter dan die van de landdieren. De longen functioneren op een heel andere manier. Zij hebben andere spieren en een ander soort skelet en een heel bijzondere bloedsomloop. Deze kenmerken zijn een vereiste om te kunnen vliegen, en zijn op z’n minst net zo belangrijk als de vleugels. Al deze mechanismen moesten tegelijkertijd samen bestaan; zij konden niet geleidelijk ontstaan en opeengehoopt worden. Dit is dan ook de reden waarom de bewering dat landdieren tot vliegende dieren geëvolueerd zijn, volkomen onjuist.
Dit alles laat een andere vraag bij ons opkomen; zelfs als we aannemen, dat dit onmogelijke verhaal waar is, waarom kunnen de evolutionisten dan geen half-gevleugeld of enkel gevleugeld fossiel vinden om hun verhaal te ondersteunen?
According to evolutionists, some small dinosaurs, such as Velociraptors or Dromeosaurs, evolved by acquiring wings and then starting to fly. Thus, Archæopteryx is assumed to be a transitional form that branched off from its dinosaur ancestors and started to fly for the first time. This imaginary tale appears in almost all evolutionist publications. |
De evolutionisten noemen de naam van één enkel wezen als antwoord. Dit is het fossiel van een vogel met de naam Archaeopteryx, dat één van de bekendste zogenaamde overgangsvormen is onder de zeer weinige die de evolutionisten nog steeds verdedigen. Archaeopteryx, volgens de evolutionisten de voorouder van de moderne vogels, leefde 150 miljoen jaar geleden. Volgens de theorie hebben een paar dinosauriërs met kleine schubben, de Velociraptor of de Dromeosaurus, zich ontwikkeld door het krijgen van vleugels en zijn gaan vliegen. Archaeopteryx zou dus een tussenvorm zijn die van zijn dinosauriër-voorouder afstamt en voor het eerst is gaan vliegen.
Maar de meest recente studies van de Archaeopteryx fossielen duiden erop dat dit wezen absoluut geen overgangsvorm is, maar een soort vogel die wat eigenschappen heeft die verschillen van die van de hedendaagse vogels.
De thesis, dat de Archaeopteryx een ‘half-vogel’ was, die niet goed kon vliegen, was tot nog niet zo lang geleden heel populair bij evolutionisten. De afwezigheid van het sternum, dat is het borstbeen, bij dit wezen, of dat het op z’n minst niet zo was als het bij vliegende vogels is, werd als één van de belangrijkste bewijsstukken aangevoerd, dat deze vogel niet goed kon vliegen. (Het borstbeen is het been dat onder de thorax gevonden wordt en waaraan de spieren die voor het vliegen nodig zijn, aangehecht zijn). Tegenwoordig wordt het borstbeen bij alle vliegende en niet-vliegende vogels gezien, zelfs bij vleermuizen, een vliegend zoogdier, dat tot een heel andere familie behoort.
Maar het zevende fossiel van de Archaeopteryx, dat in 1992 gevonden werd, veroorzaakte bij de evolutionisten grote verbazing, De reden was dat bij dit pas gevonden Archaeopteryxfossiel, het borstbeen, wat door de evolutionisten geacht werd te ontbreken er daadwerkelijk was! Dit pas gevonden fossiel wordt in het tijdschrift Nature als volgt omschreven:
Het pas gevonden zevende exemplaar van de Archaeopteryx bezit een gedeeltelijk rechthoekig sternum, lang verwacht maar nooit eerder beschreven. Hieraan hechtten zich de sterke vliegspieren.56
Deze ontdekking maakte de belangrijkste beweringen, dat de Archaeopteryx een half-vogel was en dat hij niet goed kon vliegen, ongeldig.
Aan de andere kant, was de structuur van de vogelveren één van de belangrijkste bewijsstukken dat de Archaeopteryx een vliegende vogel was in de ware zin van het woord. De asymmetrische verenstructuur van Archaeopteryx verschilt niet van die van moderne vogels, en duidt erop, dat het dier perfect kon vliegen. Zoals de beroemde paleontoloog Carl O. Dunbar zei: “Door zijn veren moet de Archaeopteryx beslist als vogel geclassificeerd worden.”57
Een ander feit dat door de structuur van de veren van de Archaeopteryx duidelijk werd, was dat de vogel een warmbloedig metabolisme had. Het is bekend, dat reptielen en dinosauriërs koudbloedige dieren waren, die onder invloed van de omgevingstemperatuur stonden, in plaats van dat zij de lichaamstemperatuur onafhankelijk konden regelen. Een heel belangrijke functie van de veren voor een vogel is, dat zij de lichaamswarmte vasthouden. Het feit dat de Archaeopteryx veren had, laat zien dat het een echt warmbloedige vogel was die zijn lichaam warm moest houden, dit in tegenstelling tot de dinosauriërs.
Speculaties van de evolutionisten: de tanden en klauwen van de Archaeopteryx
Er zijn twee belangrijke punten waarop de evolutionisten steunen als zij beweren dat de Archaeopteryx een overgangsvorm is, dat zijn de klauwen aan de vleugel van de vogel en zijn tanden.
Het is waar dat de Archaeopteryx klauwen aan zijn vleugels had en tanden in zijn mond, maar deze eigenschappen houden niet in, dat dit levende schepsel enige verwantschap met reptielen heeft. Ook twee moderne vogel-soorten: Touraco en Hoatzin, hebben beiden klauwen om zich aan de takken vast te houden. Deze wezens zijn volledig vogel en hebben geen reptieleigenschappen. Dat is dan ook de reden waarom het volledig ongegrond is te beweren, dat de Archaeopteryx een overgangsvorm is, alleen maar omdat die klauwen aan de vleugels heeft.
Noch houden de tanden in Archaeopteryx snavel in, dat het een overgangsvorm is. De evolutionisten maken het bewust moeilijk door te zeggen, dat tanden een eigenschap van de reptielen zijn. Maar tanden zijn niet een typische eigenschap van reptielen. Tegenwoordig hebben sommige reptielen tanden en anderen niet. Verder is de Archaeopteryx niet de enige vogelsoort die tanden heeft. Het is waar, dat er tegenwoordig geen vogels meer zijn met tanden, maar als we in het fossielenarchief kijken, dan zien we dat in dezelfde periode als de Archaeopteryx en daarna, en zelfs tot vrij recent, er een specifiek vogelgeslacht bestond dat als ‘vogels met tanden’ gecategoriseerd kon worden.
Het belangrijkste punt is, dat de structuur van de tanden van de Archaeopteryx en andere vogels met tanden volstrekt verschilde van hun zogenaamde voorouders, de dinosauriërs. De beroemde ornithologen Marin, Steward en Whetstone zagen, dat de Archaeopteryx en andere vogels met tanden, tanden met een vlak oppervlak hadden en met grote wortels, Maar de tanden van de theropooddinosaurus, de zogenaamde voorouder van deze vogels, zijn scherp als een zaag en hebben kleine wortels.58
De onderzoekers vergeleken ook de heupbeenderen van de Archaeopteryx en de zogenaamde voorouders, de dinosauriërs, en zagen geen overeenkomsten tussen hen.59
De studies van anatomen zoals Tarsitano, Hecht en A.D. Walker lieten zien, dat een aantal overeenkomsten waarvan gezegd werd, dat die tussen dit schepsel en de dinosauriërs bestonden, zoals door John Ostrom, een prominente autoriteit die beweert, dat de Archaeopteryx uit dinosauriërs geëvolueerd is, in werkelijkheid op foute interpretaties gebaseerd waren.60
Al deze ontdekkingen duiden erop, dat de Archaeopteryx geen tussenvorm was, maar slechts een vogel die onder de categorie viel van ‘vogels met tanden’.
Het ontwerp van de vogelveren | ||
De evolutietheorie, die beweert dat vogels van reptielen afstammen, is niet in staan om de grote verschillen die tussen de twee verschillende levende klassen bestaan, uit te leggen. Zowel niet wat de veren betreft noch wat betreft de skeletstructuur, de longen en het warmbloedige gestel van vogels, die zeer van die van de reptielen verschillen. Iets wat ook een onoverbrugbaar gat is tussen vogels en reptielen zijn de veren van vogels, die een heel aparte vorm hebben. Het lichaam van een reptiel is met schubben bedekt, terwijl het lichaam van een vogel met veren bedekt is. Omdat evolutionisten de reptielen als de voorouders van vogels beschouwden zijn ze verplicht te beweren dat de vogelveren zich uit de reptielschubben geëvolueerd hebben. Maar er zijn tussen schubben en veren geen overeenkomsten. A.H. Bush, een professor in de fysiologie en neurobiologie van de Universiteit van Connecticut, accepteert deze realiteit, hoewel hij een evolutionist is: “Elk wezen verschilt wat genstructuur en organisatie en wat de ontwikkeling, morfogenesis en organisatie van weefsels betreft (met betrekking tot veren en schubben).” (A.H. Bush, "On the origin of feathers”, Journal of evolutionary biology, vol. 9, 1996, p. 132.) Verder heeft Prof. Bush de proteïnestructuur van veren bekeken en zegt dat deze: “uniek onder de gewervelde dieren is.” (Ibid, p. 131)
Er is geen bewijs uit de fossielen, dat vogelveren zich uit reptielenschubben ontwikkeld hebben. Integendeel, vogelveren verschenen plotseling in het fossielenarchief als een onontkenbare unieke eigenschap die vogels onderscheidt, zoals Prof. Bush zegt. (Ibid) En bij reptielen is er nog geen enkele epidermische structuur ontdekt die zou kunnen bewijzen dat zij de oorsprong van vogelveren zijn. (Ibid) In 1996 maakten paleontologen grote ophef over een fossiel van een zogenaamde gevederde dinosaurus, de Sinosauropteryx. Maar in 1997 werd bekend dat deze fossielen niets met vogels te maken hadden en dat het geen moderne veren waren. (“Plucking the feathered dinosaur” Science, vol. 278, 14 November 1997, p. 1229) Aan de andere kant is het zo dat als we vogelveren nauwkeurig bekijken, we een zeer ingewikkeld ontwerp tegenkomen dat door geen enkel evolutieproces uitgelegd kan worden. De beroemde ornitholoog Alan Feduccia zegt: elk onderdeel daarvan heeft een aërodynamische functie. Zij zijn bijzonder licht, zij hebben de mogelijkheid omhoog te komen wat de lagere snelheden versnelt en weer heel gemakkelijk naar hun voorgaande positie terug te keren”. Dan gaat hij verder: "Ik kan niet begrijpen hoe een orgaan dat perfect voor het vliegen ontworpen is, ontstaan kan zijn uit iets wat in het begin een ander doel had.” (Douglas Palmer, “Learning to fly (Review of the origin of and evolution of bird by Alan Feduccia, Yale University Press, 1996), New Scientist, vol. 153, March 1, 1997, p. 44) Het ontwerp van veren gaf ook Charles Darwin te denken. En de perfecte esthetiek van de pauwenveer had hem ‘ziek’ gemaakt (zijn eigen woorden). In een brief die hij aan Asa Gray geschreven had op 3 april 1860 zei hij: “Ik kan me nog goed de tijd herinneren dat de gedachten aan de vorming van het oog mij helemaal koud maakten, maar ik ben over deze periode van klachten gekomen…” En ging toen verder: “en nu geven de kleinste onderdelen van de structuur mij vaak een ongemakkelijk gevoel. De blik op de veren van een pauw, als ik ernaar staar, maakt het mij ziek.” ( Norman Macbeth, Darwin retried: an appeal to reason, Boston, Gambit, 1971, p. 101). | ||
1. A. H. Brush, "On the Origin of Feathers", Journal of Evolutionary Biology, Vol. 9, 1996, s. 132. 2. A. H. Brush, "On the Origin of Feathers", s. 131. 3. A. H. Brush, "On the Origin of Feathers", s. 133. 4. A. H. Brush, "On the Origin of Feathers", s. 131. 5. "Plucking the Feathered Dinosaur", Science, Cilt 278, 14 Kasım 1997, s. 1229. 6. Douglas Palmer, "Learning to Fly", (Review of The Origin of and Evolution of Birds by Alan Feduccia, Yale University Press, 1996), New Scientist, Cilt 153, 1 Mart 1997, s. 44. 7. Norman Macbeth, Darwin Retried: An Appeal to Reason. Boston: Gambit, 1971, s. 101. |
Terwijl evolutionisten al tientallen jaren verkondigden, dat Archaeopteryx het grootste bewijs voor hun scenario betreffende de evolutie van vogels was, maken een paar pas gevonden fossielen het scenario wat andere aspecten betreft ongeldig.
Lianhai Hou en Zhonghe Zhou, twee paleontologen van het Chinese instituut voor de paleontologie van gewervelde dieren hebben in 1995 een nieuw vogelfossiel ontdekt, zij noemden het Confuciusornis. Deze vogel was van vrijwel dezelfde ouderdom als de Archaeopteryx (ongeveer 140 miljoen jaar oud), maar had geen tanden in zijn mond. Daarbij kwam nog dat zijn snavel en veren dezelfde structuur vertoonden als die van hedendaagse vogels. Terwijl hij dezelfde skeletstructuur had als moderne vogels, had deze vogel ook klauwen aan zijn vleugels net als de Archaeopteryx. De speciale structuur, die de pygostijl genoemd wordt en de staartveren ondersteunt, was bij deze soort aanwezig. Samengevat, deze vogel, die van dezelfde ouderdom was als de Archaeopteryx (die als de oudste voorvader van de vogels beschouwd werd en als een soort semi-reptiel gezien werd) leek erg op de moderne vogel. Dit feit maakt alle beweringen van de evolutionisten ongeldig waarin zij zeggen, dat de Archaeopteryx de primitieve voorvader van alle vogels is.61
Een ander fossiel, dat in november 1996 in China opgegraven werd, veroorzaakte nog grotere verwarring. Het bestaan van deze 130-miljoen jaar oude vogel met de naam Liaoningornis werd in Science door Hou, Martin en Alan Feduccia gemeld. Liaoningornis had een borstbeen waarop de vliegspieren aangehecht waren, net als moderne vogels. Deze vogels was niet van moderne vogels te onderscheiden, ook niet in andere aspecten. Het enige verschil waren de tanden in zijn mond. Deze situatie liet zien, dat vogels met tanden helemaal geen primitieve structuur hoefden te hebben, zoals door de evolutionisten beweerd was.62 Dit werd uiteengezet in een artikel in Discover: Waar kwamen de vogels vandaan?
Archæopteryx exhibits the features of a full-fledged bird: | |
1.Its feathers show that it was a warm-blooded creature able to fly. 2.Its bones are hollow, like those of birds living today. 3.Its teeth represent no evidence that it evolved from reptiles. Many toothed bird species lived in the past. 4.There are bird species living today that possess similar claws on their wings. 5.The breastbone was observed in the seventh Archæopteryx fossil found recently. The presence of this bone shows that just like present-day birds, it possessed powerful flight muscles. | |
De vogel met de naam Confuciusornis stamt uit dezelfde tijd als de Archaeopteryx. |
Dit fossiel zegt dat het niet van de dinosauriërs afstamt.” 63
Een ander fossiel dat de beweringen van de evolutionisten over de Archaeopteryx weerlegde, was de Eoalulavis. De vleugelstructuur van de Eoalulavis, die, zoals men zei ongeveer 30 miljoen jaar jonger was dan de Archaeopteryx, kan ook gezien worden bij langzaam vliegende moderne vogels. Dit bewijst dat er 120 jaar geleden vogels door de lucht vlogen die in vele aspecten niet van de moderne vogels te onderscheiden waren.64
Deze feiten duiden er eens te meer op, dat noch Archaeopteryx noch een soortgelijke prehistorische vogel een overgangsvorm was. De fossielen tonen niet aan dat de ene vogelsoort uit de andere voortkwam. Integendeel, het fossielenarchief bewijst, dat de hedendaagse vogels en een paar archaïsche vogels zoals Archaeopteryx, werkelijk met elkaar in dezelfde tijd samenleefden. Een paar van deze vogelsoorten zoals Archaeopteryx en Confuciusornis zijn echter uitgestorven en slechts een deel van de vroeger levende soorten is in staat gebleken tot op de huidige dag te overleven.
Kortom, een aantal typische eigenschappen van de Archaeopteryx geeft niet aan, dat dit levende wezen een overgangsvorm is! Stephen Jay Gould en Niles Eldregde, twee paleontologen uit Harvard en wereldberoemde evolutionisten, accepteren, dat de Archaeopteryx een levend mozaïek is en dat verschillende eigenschappen in deze vorm tot uiting komen, maar nooit als overgangsvorm gezien kan worden.65
Prof. Alan Feduccia |
De claim van de evolutionisten om de Archaeopteryx als een overgangsvorm te presenteren is dat vogels van dinosauriërs geëvolueerd zijn. Maar één van de bekendste ornithologen van de wereld, Alan Feduccia van de University of North Carolina, weerlegt de theorie dat de vogels aan de dinosauriërs verwant zijn, ondanks het feit dat hij zelf een evolutionist is. Feduccia zegt over dit onderwerp:
“Wel, ik heb 25 jaar lang vogelschedels bestudeerd en tot nu toe heb ik nog geen overeenkomsten gezien. Volgens mij zal de theropodische oorsprong van de vogels de grootste vernedering van de paleontologie van de twintigste eeuw zijn.66
Larry Martin, een specialist op het gebied van oude vogels van de University of Kansas, verwerpt de theorie dat vogels van dezelfde afstammingslijn komen als dinosauriërs. Terwijl hij de tegenstrijdige evolutie over dit onderwerp bespreekt zegt Martin:
“Om u de waarheid te zeggen, als ik de oorsprong van vogels uit dinosauriers met die eigenschappen zou moeten verdedigen, dan zou ik iedere keer weer in verlegenheid worden gebracht als ik moest opstaan en daarover praten.67
Conclussie: het scenario van de evolutie van vogels is op niets meer gebaseerd dan op de Archaeopteryx en is niets anders dan een voortvloeisel van vooringenomenheid en de wens van de evolutionisten.
Wat is de oorsprong van vliegen? | ||
De bewering dat dinosauriërs in vogels veranderden, ondersteunden evolutionisten door de bewering dat sommige dinosauriërs met hun voorpoten flapperden terwijl zij op vliegen joegen, vervolgens vormden zij vleugels en vlogen, zoals we op het plaatje kunnen zien.
Omdat deze bewering helemaal geen wetenschappelijke basis heeft en niets anders dan verbeelding is, heeft deze theorie ook een tegenstrijdigheid in zich; het voorbeeld dat de evolutionisten geven om de oorsprong van het vliegen uit te leggen, zegt dat de vlieg al perfect kon vliegen. Terwijl de mens zijn oog niet meer dan tien maal per seconde kan openen en sluiten, moet de vlieg zijn vleugels met een snelheid van 500 maal per minuut op en neer slaan. Verder beweegt hij beide vleugels tegelijk. De geringste dissonantie in de vibratie van de vleugels zal er al voor zorgen, dat de vlieg het evenwicht verliest, dit gebeurt echter nooit. De evolutionisten moeten eerst maar eens met een verklaring komen hoe de vlieg de perfecte vliegmogelijkheden heeft verkregen. In plaats daarvan verzinnen zij denkbeeldige scenario’s hoe veel onhandigere dieren zoals reptielen, gingen vliegen. Zelfs de perfecte schepping van de huisvlieg maakt de bewering van evolutie ongeldig. De Engelse bioloog Robin Wootton schreef in een artikel met de titel: “Het mechanische ontwerp van vliegenvleugels: “Hoe beter we de werking van de insectenvleugels gaan begrijpen, des te subtieler en mooier het ontwerp voor ons is. De structuren worden traditioneel gezien ontworpen om zo min mogelijk deformatie te veroorzaken; mechanismen zijn ontworpen om onderdelen op een voorspelbare manier te bewegen. De insectenvleugels combineren beide eigenschappen; zij gebruiken onderdelen met een grote buigzaamheid, elegant samengevoegd om gepaste deformaties toe te laten om de gewenste krachten te verkrijgen om zich zo goed mogelijk in de lucht voort te kunnen bewegen. Zij hebben tot nu toe weinig of geen technologische parallellen.” (Robin J. Wootton, “The mechanical design of insect wings”, Scientific American, vol. 263, November 1990. p.120) Aan de andere kant is er geen enkel fossiel dat het bewijs kan leveren voor de denkbeeldige evolutie van vliegen. Dit is wat de belangrijke Franse zoöloog Piere Grassé bedoelde, toen hij zei: “Wat de oorsprong van insecten betreft, verkeren wij nog volledig in de duisternis.” (Piere-P. Grassé, Evolution of living organisms, New York, Academic Press, 1977, p. 30) Een voorbeeld uit het evolutionair scenario: een dinosaurus die opeens op de vleugels gaat als hij een vlieg probeert te vangen! | ||
1 J. Robin Wootton, "The Mechanical Design of Insect Wings", Scientific American, Cilt 263, Kasım 1990, s. 120. 2 Pierre-P Grassé, Evolution of Living Organisms, New York: Academic Press, 1977, s. 30 |
Zoals we al eerder gezegd hebben, beweert de evolutietheorie, dat een paar denkbeeldige beesten uit de zee kwamen, zich omvormden tot reptielen en dat vogels door evolutie uit de reptielen voortkwamen. Volgens hetzelfde scenario zijn reptielen niet alleen de voorouders van vogels maar ook van de zoogdieren. Maar er zijn grote structurele gaten tussen reptielen, die schubben op hun lichaam hebben, koudbloedig zijn en zich voortplanten door het leggen van eieren aan de ene kant, en van zoogdieren, die een vacht over hun lichaam hebben, warmbloedig zijn en zich voortplanten door het levend baren van jongen aan de andere kant.
Bats | |
Evolutionisten beweren dat de zoogdiersoorten uit een gemeenschappelijke voorouder geëvolueerd zijn. Maar er zijn grote verschillen tussen de diverse soorten zoogdieren zoals beren, walvissen, muizen en vleermuizen. Ieder van deze levende wezens heeft de beschikking over specifiek ontworpen systemen. Bijvoorbeeld, vleermuizen zijn met een heel gevoelig sonarsysteem geschapen, dat hen helpt om hun weg in het duister te vinden. Deze complexe systemen, die de moderne technologie alleen maar kan namaken, kunnen zich onmogelijk ontwikkeld hebben als resultaat van toevallige gebeurtenissen. Het fossielenarchief laat ook zien dat de vleermuizen opeens in volledig ontwikkelde staat ontstonden en dat zij geen ‘evolutionair proces’ hebben doorgemaakt. | |
Een fossiel van een vleermuis, 50 miljoen jaar oud, er is geen verschil met de moderne vleermuis. |
Een voorbeeld van de structurele barrières tussen reptielen en zoogdieren is de structuur van hun kaak. De onderkaak van zoogdieren bestaat uit slechts één onderkaakbot en de tanden zijn in dit bot geplaatst. Bij reptielen zijn er drie kleine beenderen aan beide kanten van de onderkaak. Een ander belangrijk verschil is, dat alle zoogdieren drie beentjes in het middenoor hebben (hamer, aanbeeld en stijgbeugel). Alle reptielen hebben maar één enkel bot in het middenoor. Evolutionisten beweren, dat de kaak van het reptiel en het middenoor van het reptiel geleidelijk in de kaak en het middenoor van het zoogdier evolueerden. Maar de vraag hoe deze verandering tot stand is gekomen, blijft onbeantwoord. En wel in het bijzonder de vraag hoe het oor met een enkel been zich evolueerde naar een oor met drie beentjes en hoe het proces van het horen ondertussen bleef functioneren. Dit kan nooit uitgelegd worden. Het is dan ook niet verbazend, dat er geen enkel fossiel dat de reptielen met de zoogdieren verbindt, gevonden is. Dit is dan ook de reden waarom de evolutionistische paleontoloog Roger Lewin gedwongen was te zeggen dat: “de overgang naar de eerste zoogdieren, wat waarschijnlijk in maar één of op zijn hoogst twee afstammingen gebeurd is, nog in duisterheid verkeerd.”68
George Gaylord Simpson, één van de grootste autoriteiten op het gebied van de evolutietheorie en de bedenker van de neodarwinistische theorie, geeft het volgende commentaar op dit feit dat de evolutionisten behoorlijk perplex stelt:
Het verbazingwekkendste moment van de geschiedenis van het leven op aarde is de overgang van het Mesozoïcum, het tijdperk van de reptielen, naar het tijdperk van de zoogdieren. Het is alsof er opeens een gordijn van het toneel naar beneden valt en eerst waren alle leidende rollen door reptielen ingenomen, en wel in het bijzonder door dinosauriërs, dit in groten getale en met een grote verscheidenheid, maar dan gaat het gordijn op voor hetzelfde stuk, maar met een geheel nieuwe cast, een cast waar de dinosauriërs geheel niet in voorkomen, alle reptielen zijn nu ondergeschikt en de leidende partijen worden nu door allerlei soorten zoogdieren gespeeld, die in de voorafgaande stukken amper aanwezig waren.69
Verder was het zo, toen de zoogdieren hun plotselinge intrede maakten, verschilden zij al erg veel van elkaar. Zulke verschillende dieren als vleermuizen, paarden, muizen en walvissen zijn allemaal zoogdieren, en zijn allemaal in dezelfde geologische periode verschenen. Een evolutionistische verwantschap tussen hen vormen is onmogelijk, zelfs met onbegrensde verbeelding. De evolutionistische zoöloog R. Eric Lombard haalt dit punt aan in zijn artikel dat in het tijdschrift Evolution verscheen:
Degenen die zoeken naar specifieke informatie die nuttig is om evolutionistische classificatiesystemen van de soorten zoogdieren op te zetten zullen teleurgesteld worden.70
Dit alles laat zien, dat levende wezens opeens en volledig gevormd op aarde kwamen, zonder een evolutionair proces. Dit is het concrete bewijs voor het feit dat wij geschapen zijn. Evolutionisten proberen echter het feit zodanig te interpreteren, dat de levende soorten in een bepaalde volgorde ontstonden en dat dit een aanwijzing voor de evolutie is. Maar de volgorde waarin de levende wezens verschenen, is de ‘volgorde van de schepping”, want men kan niet van een evolutionair proces spreken. Met een superieure, foutloze schepping werden eerst de oceanen en daarna het land met levende organismen gevuld en tenslotte werd de mens geschapen.
In tegenstelling tot het verhaal van ‘de aapmens’ dat door intensieve mediapropaganda aan de massa wordt voorgehouden, is de mens opeens en in perfecte vorm op aarde verschenen.
De mythe van de evolutie van het paard | ||||
Tot voor kort werd er een denkbeeldige serie die de zogenaamde ontwikkeling van het paard liet zien, naar voren gebracht als het belangrijkste bewijs van het fossielenarchief voor de evolutietheorie. Tegenwoordig geven vele evolutionisten eerlijk toe, dat het scenario van de evolutie van het paard niet voldoet. De evolutionist Boyce Rensberger, die een toespraak hield op een vierdaags symposium over de problemen van de theorie van geleidelijke evolutie, in 1980 in het Field Museum of Natural History in Chicago, met 150 evolutionisten als toehoorders, zei, dat voor het scenario van de evolutie van het paard in het fossielenarchief geen bewijzen zijn en dat er geen evolutionair proces bekend is dat als de geleidelijke ontwikkeling van paarden zou kunnen gelden:
Het populaire voorbeeld van de ontwikkeling van het paard suggereert een reeks geleidelijke veranderingen van een viertenig wezen ter grote van een vos welke 50 miljoen jaar geleden leefde tot het huidige veel grotere eenhoevige paard, het is al lang bekend dat dit niet klopt. In plaats van een geleidelijke verandering, verschijnen de fossielen van elk tussensoort volledig ontworpen, en blijven onveranderd en sterven dan uit. Overgangsvormen zijn niet bekend. (Boyce Rensberger, Houston chronicle, November 5, 1980, p. 15) De beroemde paleontoloog Colin Patterson, directeur van het Museum voor Natuurlijke Historie van Engeland, waar de schermen met de ‘evolutie van het paard’ op de begane grond nog steeds aan het publiek getoond werden, zei het volgende over de tentoonstelling: "Er zijn verschrikkelijk veel verhalen, sommige nog fantasierijker dan andere, over wat de aard van de geschiedenis (van het leven) nu werkelijk is. Het bekendste voorbeeld, dat nog steeds beneden bekeken kan worden, is dat van de evolutie van het paard, dat misschien wel vijftig jaar geleden is samengesteld. Dat is boek na boek als de letterlijke waarheid gepresenteerd. Nu denk ik, dat het jammer is, vooral als de mensen die dit soort zaken presenteren, zichzelf bewust zijn van het peculatieve karakter van dit soort verhalen. (Colin Patterson, Harper’s February 1984, p. 60) Wat is dan de basis voor het scenario van de ‘evolutie van het paard’? Dit scenario was gevormd door middel van bedrieglijke reeksen die in een bepaalde volgorde werden gelegd van specifieke fossielen die in heel verschillende perioden in India, Zuid-Afrika, Noord-Amerika en Europa leefden, gerangschikt volgens de verbeeldingskracht van de evolutionisten. Er zijn meer dan 20 reeksen van de evolutie van het paard, door verschillende onderzoekers ingebracht. De evolutionisten zijn het niet eens over de verschillende afstammingen, die elk zeer van elkaar verschillen. De gemeenschappelijke overeenkomst is dat een wezen ter grote van een houd ‘Eohippus’ dat in het Eocenische tijdperk leefde, 55 miljoen jaar geleden, de voorouder is van het paard (equus). Maar de zogenaamde afstammingslijn van eohippus naar equus is volledig inconsequent.
De evolutionistische wetenschappelijke schrijver Gordon R. Taylor, legt deze weinig bekende waarheid uit in zijn boek’ The great evolution mystery’: “Maar misschien is de grootste tekortkoming van het Darwinisme de mislukking van paleontologen om overtuigende series van opeenvolgende organismen te vinden die de belangrijkste evolutionistische veranderingen weergeven. Het paard wordt vaak gebruikt als volledig uitgewerkt voorbeeld. Maar eigenlijk is de lijn van Eohippus naar equus erg wisselvallig. Het is toegepast om de voortdurende verandering in grootte te laten zien, maar de waarheid is, dat sommige varianten kleiner dan de eohippus waren, en niet groter. Monsters van verschillende bronnen kunnen in een overtuigend uitziende rij samengebracht worden, maar er is geen bewijs, dat zij ook werkelijk door de tijd heen deze volgorde hadden.” ( Gordon Rattray Taylor, The Great evolution mystery, Abacus, Sphere Books, London, 1984, p. 230) Al deze feiten tezamen zijn het sterke bewijs dat de kaarten van de evolutie van het paard, die als één van de beste bewijzen van het Darwinisme gepresenteerd waren, niets anders waren dan fantastische en onmogelijke verhalen. | ||||
1 Boyce Rensberger, Houston Chronicle, November 5, 1980, p.15 2 Harper's Magazine, February, 1985, s. 60 3 Francis Hitching, The Neck of the Giraffe: Where Darwin Went Wrong, New York: Ticknor and Fields, 1982, ss. 30-31. 4 Francis Hitching, The Neck of the Giraffe, ss. 30-31. 5 Gordon Rattray Taylor, The Great Evolution Mystery, London: Sphere Books, 1984, s. 230 |
54. Robert L. Carroll, Vertebrate palaeontology and evolution, New York: W.H. Freeman and Co., 1988, p.198.
55. Engin Korur, “Gözlerin ve kanatlarin Sirri’(Het geheim van de ogen en vleugels) Bilim ve Teknik, no. 203, october 1984, p. 25.
56. “Nature, vol 382, August 1, 1996, p. 401.
57. Carl O. Dunbar, Historical geology, New York; John Wiley and Sons, 1961, p. 310.
58. L.D. Martin, J.D. Stewart, K.N. Whetstone, The auk, vol. 98, 1980, p. 86.
59. Ibid, p. 86; L. Martin “Origin of higher groups of tetrapods”, Ithaca, New York; Comstock Publisching Association, 1991, pp. 485, 540.
60. S. Tarsitano, M.K. Hecht Zoological Journal of the Linnaean society, vol. 6, 1985, p. 178; A.D. Walker, Geological magazine, vol. 177, 1980, p. 595.
61. Pat Shipman, “Birds do it… Did Dinosaurs?” New Scientist, February1, 1997, p. 31.
62. Old bird, Discover, march 21, 1997.
63. Ibid.
64. Pat Shipman, “Birds do it… Dis Dinosaurs?”, p. 28.
65. S.J. Gould & N. Eldredge, Paleobiology. Vol.3, 1977, p. 147.
66. Pat Shipman, “Birds do it…did dinosaurs, p. 28.
67. Ibid.
68. Roger Lewin, “Bones of mammals, Ancestors fleshed out” Science, vol. 212, June 26, 1981, p. 1492.
69. George Gaylord Simpson, Life before man, New York: Time-Life Books, 1972, p. 42.
70. R. Eric Lombard, “Review of evolutionary principles of the mammalian mddle ear, Gerald Fleischer” Evolution, vol. 33, December 1979, p. 1230.