De neodarwinisten die we als voornaamste stroming in de hedendaagse evolutietheorie nemen, beweren, dat het leven zich ontwikkeld heeft door middel van twee natuurlijke mechanismen: “natuurlijke selectie” en “mutatie”. De basisopvatting van de theorie is als volgt: natuurlijke selectie en mutatie zijn twee aanvullende mechanismen. De oorsprong van de evolutionistische veranderingen zijn de willekeurige mutaties die in de genetische structuur van levende objecten voorkomen. De eigenschappen die door mutaties vóórkomen, worden door het mechanisme van de natuurlijke selectie geselecteerd en daardoor kunnen levende objecten zich ontwikkelen.
Als we dieper in deze theorie duiken, ontdekken we, dat er helemaal niet van dergelijke evolutionistische mechanismen bestaan, want noch de natuurlijke selectie noch de mutatie vormen een bijdrage aan de bewering dat verschillende soorten zich ontwikkeld en veranderd hebben uit een andere.
De natuurlijke selectie als een proces dat in de natuur plaatsvindt, was al bij biologen bekend vóór Darwin, zij beschreven het als een “mechanisme dat ervoor zorgt dat de soorten onveranderlijk blijven zonder dat zij beschadigd worden”. Darwin was de eerste die beweerde, dat het proces evolutionistische kracht had en hij hing vervolgens zijn hele theorie aan deze opvatting op. De naam die hij aan zijn boek gaf, wijst erop dat natuurlijke selectie de basis was van Darwins theorie: De oorsprong der soorten door middel van natuurlijke selectie….
Maar vanaf het moment, dat Darwin zijn theorie naar voren bracht, is er niet het geringste bewijs geleverd, dat natuurlijke selectie levende wezens laat evolueren. Colin Patterson, de belangrijkste paleontoloog van het Museum of Natural History in Engeland, die ook een belangrijk evolutionist is, benadrukt, dat er nooit gezien is, dat natuurlijke selectie de kracht heeft om zaken te laten evolueren:
Niemand heeft ooit een soort geproduceerd door middel van het mechanisme van natuurlijke selectie. Niemand is zelfs maar in de buurt ervan gekomen en de hedendaagse neodarwinistische discussies gaan over deze vraag.23
De natuurlijke selectie houdt in, dat die levende wezens die het meest aan de natuurlijke omstandigheden van hun woongebied aangepast zijn, het best zullen overleven door het hebben van nageslacht dat zal overleven, terwijl degenen die niet aangepast zijn, zullen verdwijnen. Bijvoorbeeld, in een kudde herten zorgt de dreiging van roofdieren ervoor dat de snelste renners zullen overleven. Dat is waar. Maar ongeacht hoe lang dit proces zich zal voortzetten, het zal die herten niet in een ander levend soort veranderen. De herten zullen altijd herten blijven.
Als we naar de paar voorbeelden kijken die de evolutionisten naar voren hebben gebracht als voorbeeld voor natuurlijke selectie, dan zien wij, dat dit niets anders is dan een poging tot bedrog.
Het voorbeeld van de industriële verkleuring is zeker geen bewijs voor de evolutie omdat het proces geen nieuw soort mot produceerde. De selectie was slechts onder al bestaande variaties. Verder is het klassieke verhaal van de verkleuring bedrieglijk. De plaatjes uit het tekstboek boven (weergegeven als authentieke foto’s) zijn eigen dode monsters die door evolutionisten op de boomstammen geplakt of vastgepind zijn. |
In 1986 schreef Douglas Futuyma een boek met de titel: De biologie van de evolutie; dat als één van de bronnen gezien wordt waarin de evolutietheorie door natuurlijke selectie op één van de meest expliciete manieren werd beschreven. Het bekendste voorbeeld over dit onderwerp is, dat van de kleur van de mottenpopulatie, die tijdens de industriële revolutie in Engeland donkerder werd. Men kan het verhaal van de industriële kleuring in bijna alle evolutionistische biologieboeken vinden, en niet alleen in Futuyma’s boek. Het verhaal is gebaseerd op een serie experimenten uitgevoerd door de Britse arts en bioloog Bernard Kettlewell in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, en kan als volgt samengevat worden:
Volgens dat verslag was tijdens het begin van de industriële revolutie in Engeland de kleur van boomschors rond Manchester behoorlijk licht. Daarom konden donkerkleurige (melanistische) motten die op deze bomen zaten, gemakkelijk door vogels gezien worden die van de motten leefden en hadden daarom maar geringe overlevingskansen. Vijftig jaar later, in de bossen waar de industriële vervuiling de korstmossen gedood had, hadden de stammen van de bomen door de vervuiling een donkerder kleur gekregen en in deze tijd werden de lichtgekleurde motten het meest bejaagd. Daarom nam het aantal lichtgekleurde motten af terwijl de donkergekleurde exemplaren in aantal toenamen, want deze vielen nu minder op. Evolutionisten gebruiken dit als een belangrijk bewijs voor hun theorie. De evolutionisten vinden troost in het etaleren hiervan.
Maar het is duidelijk dat deze situatie, hoewel we geloven dat het juist is, op geen enkele manier een bewijs kan zijn voor de evolutietheorie, want de natuurlijke selectie liet geen vorm ontstaan die daarvoor niet bestond. Ook vóór de industriële revolutie bestonden er donkergekleurde motten. Maar alleen de aantallen van de bestaande variëteiten in de mottenpopulatie veranderden. De motten hadden geen nieuwe eigenschap of een nieuw orgaan gekregen dat voor de “soortvorming” zorgde. Om een mot in een ander levend wezen te laten veranderen, bijvoorbeeld een vogel, moeten er aan het genenpatroon nieuwe toevoegingen gemaakt worden. Dat wil zeggen dat er een volledig apart genetisch programma geladen moet worden, dat de informatie bevat over de fysieke trekken van een vogel.
Dit is het antwoord dat gegeven wordt op het evolutionistische verhaal van de industriële kleuring. Maar er is nog een interessantere kant aan het verhaal: niet alleen zijn interpretatie, maar het verhaal vertoont barsten. Zoals de moleculair bioloog Jonathan Wells in zijn boek “Icons of evolution” uitlegt, komt het verhaal van de gespikkelde motten in zowat ieder evolutionistisch biologieboek voor en wordt daarom een ‘ikoon’, maar dit verhaal geeft niet de waarheid weer. Wells bespreekt in zijn boek hoe het experiment van Bernard Kettlewel, dat bekend staat als het ‘bewijs door experiment’, eigenlijk een wetenschappelijk schandaal is. Een aantal basiselementen van het schandaal zijn:
• Vele experimenten die na Kettlewel zijn uitgevoerd, laten zien dat slechts één type van deze motten op boomstammen rust, en alle andere typen geven de voorkeur aan de onderkant van kleine horizontale takken. Sinds 1980 is het duidelijk geworden dat de gespikkelde motten normaal gesproken niet op boomstammen rusten. In de 25 jaar veldwerk hebben vele wetenschappers zoals Cyril Clarke, Rory Howlett, Michael Majerus, Tony Liebert en Paul Brakefield geconcludeerd, dat de motten in Kettlewells experiment gedwongen waren om zich ongewoon te gedragen, daarom kunnen de testresultaten niet als wetenschappelijk beschouwd worden.
• Wetenschappers die de resultaten van Kettlewell testten, kwamen tot een nog interessanter resultaat: Terwijl er verwacht werd, dat het aantal lichte motten groter was in de minder vervuilde gebieden in Engeland, waren er vier keer zoveel donkere motten als lichte. Dit betekent dat er geen verband was tussen de mottenpopulatie en de boomstammen, zoals door Kettlewel beweerd werd, en in bijna alle evolutionistische bronnen herhaald werd.
• Terwijl het onderzoek zich verdiepte, veranderde de dimensie van het schandaal: “De motten op de boomstam” die door Kettlewel gefotografeerd waren, waren in werkelijkheid dode motten. Kettlewel gebruikte dode specimen vastgeplakt of gepind op boomstammen en fotografeerde ze dan. In werkelijkheid bestond er maar een kleine mogelijkheid om zo’n foto te maken, want de motten rustten niet op boomstammen, maar onder de bladeren.24
Deze feiten werden door de wetenschappelijke gemeenschap pas aan het eind van de negentiger jaren van de 20ste eeuw onthuld. De ondergang van de mythe van de industriële kleuring, wat een van de meest gekoesterde onderwerpen in “de inleiding tot de evolutie” was in cursussen die decennia lang plaatsvonden, was een grote teleurstelling voor de evolutionisten. Eén van hen, Jerry Coyne merkte op:
“Mijn eigen reactie laat eenzelfde soort verbijstering zien als het gevolg was van mijn ontdekking dat mijn vader niet de Kerstman was die de cadeautjes op Kerstavond bracht.”25
Dus het “beroemdste voorbeeld van natuurlijke selectie” werd naar de vuilnisbelt van de geschiedenis verwezen als een wetenschappelijk schandaal.
En dat was onafwendbaar, want natuurlijke selectie is geen evolutionair mechanisme, integendeel tot wat de evolutionisten beweren, het heeft niet de mogelijkheid om nieuwe organen aan levende wezen toe te voegen, die te verwijderen of het organisme in een andere soort te veranderen.
Natuurlijke selectie levert geen enkele bijdrage aan de evolutietheorie, want dit mechanisme kan nooit de genetische informatie van een soort vermeerderen of verbeteren. Noch kan het de ene soort in de andere doen veranderen: een zeester in een vis, een vis in een kikker, een kikker in een krokodil, of een krokodil in een vogel. De grootste voorvechter van het onderbroken evenwicht, Gould verwijst op de volgende manier naar dit hopeloze einde van de natuurlijke selectie:
De essentie van het Darwinisme ligt in een enkele zin: natuurlijke selectie is de creatieve kracht achter de evolutionistische verandering. Niemand ontkent dat natuurlijke selectie een rol speelt in het uitroeien van de niet-fitte exemplaren. Darwins theorie vereist, dat het ook de fitte exemplaren schept. 26
Een andere misleidende methode die evolutionisten op de natuurlijke selectie toepassen, is dat zij dit mechanisme presenteren als een gewetensvolle ontwerper. Maar natuurlijke selectie heeft geen bewustzijn. Het heeft geen wil die kan bepalen wat goed is en wat slecht is voor levende wezens. Daarom kan natuurlijke selectie geen biologische systemen en organen uitleggen, die gekenmerkt zijn door “onomkeerbare complexiteit”. Deze systemen of organen bestaan uit de werking van een groot aantal delen, en zij zijn nutteloos als slechts één van die delen ontbreekt of kapot is. (Bijvoorbeeld het menselijk oog werkt niet, tenzij het in al zijn details bestaat.) Daarom moet de wil die al deze delen bij elkaar brengt, in staat zijn om de toekomst te bepalen en direct naar het doel in het laatste stadium streven. Omdat natuurlijke mechanismen geen bewustzijn hebben noch een wil, kunnen die nooit zoiets doen. Dit feit, dat ook de fundamenten van de evolutietheorie aantastte, maakte Darwin ongerust: “Als men kan aantonen, dat er een complex orgaan bestaat, dat onmogelijk uit een aantal opeenvolgende lichte veranderingen gevormd kan zijn, dan zal mijn theorie zeker afgebroken worden.” 27
Natuurlijke selectie dient als een mechanisme om de zwakke individuen van een soort te verwijderen. Het is een behoudende kracht, die voorkomt dat bestaande soorten degenereren. Buiten dat heeft deze niet de mogelijkheid om de ene soort in een ander te veranderen. |
Natuurlijke selectie richt zich slechts op de mismaakte, zwakke of niet-aangepaste individuen van een soort. Het kan geen nieuwe soorten vormen, nieuwe genetische informatie of nieuwe organen. Dat wil zeggen: het kan er niet voor zorgen, dat iets evolueert. Darwin accepteerde deze werkelijkheid door te zeggen: “Natuurlijke selectie kan niets doen tot er variaties verschijnen die de voorkeur genieten.”28 Daarom moest het neodarwinisme ook de mutaties naast de natuurlijke selectie inbrengen als ‘reden voor de nuttige veranderingen”. Maar zoals we zullen zien, zijn mutaties slechts “reden voor schadelijke veranderingen”.
Mutations add no new information to an organism's DNA: As a result of mutations, the particles making up the genetic information are either torn from their places, destroyed, or carried off to different places. Mutations cannot make a living thing acquire a new organ or a new trait. They only cause abnormalities like a leg sticking out of the back, or an ear from the abdomen. |
Mutaties worden omschreven als verbrekingen of veranderingen die in de DNA-molecule plaatsvinden, deze worden in de kernen van de cel van levende wezens gevonden, en bevatten alle genetische informatie. Deze verbrekingen of verplaatsingen zijn het resultaat van externe effecten, zoals straling of chemische handelingen. Elke mutatie is een “ongeluk” en beschadigt de nucleotiden die het DNA vormen of veranderen hun plaats. Meestal veroorzaken zij zoveel schade, dat de cel de verandering niet kan repareren.
De mutatie waarachter de evolutionisten zich zo vaak verschuilen, is geen magisch toverstokje dat levende wezens in een beter en meer ontwikkelde vorm verandert. De directe gevolgen van mutaties zijn schadelijk. De veranderingen die door mutaties veroorzaakt zijn, kunnen slechts zijn zoals het door de mensen van Hiroshima, Nagasaki en Chernobyl ervaren is; dat is de dood, mismaaktheid en misstanden van de natuur…
De reden hiervoor is eenvoudig: het DNA heeft een zeer ingewikkelde structuur en willekeurige effecten kunnen deze structuur enkel schade toebrengen. B.G. Ranganathan zegt:
“De mutaties zijn gering, willekeurig en schadelijk. Zij komen maar sporadisch voor en het beste is als zij geen effect hebben. Deze vier eigenschappen van mutaties houden in, dat mutaties niet naar een evolutionistische ontwikkeling kunnen leiden. Een willekeurige verandering in een hoog ontwikkeld organisme is of zonder effect of schadelijk. Een willekeurige verandering in een horloge kan het horloge niet verbeteren. Waarschijnlijk brengt het schade toe of heeft op z’n best geen effect. Een aardbeving verbetert de stad niet, het zorgt voor haar vernietiging.” 29
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er nog nooit een nuttige mutatie is waargenomen. Het is bewezen dat alle mutaties schadelijk waren. De evolutionische wetenschapper Warren Weaver geeft het volgende commentaar op het rapport dat door de Comittee on genetic effects of atomic radiation is gemaakt. Dit comité is opgericht om de mutaties te bestuderen die door atoomwapens die in de Tweede Wereldoorlog gebruikt zijn, ontstaan zijn:
Velen zijn verbaasd over de uitspraak dat bijna alle gemuteerde genen schadelijk zijn. Want mutaties zijn een noodzakelijk onderdeel voor het evolutieproces. Hoe kan een goed effect – evolutie naar een hogere levensvorm – bereikt worden uit mutaties die bijna allemaal schadelijk zijn? 30
Iedere inspanning om een “nuttige mutatie te vormen” is gedoemd te mislukken. Tientallen jaren verrichtten evolutionisten experimenten om mutaties in fruitvliegjes teweeg te brengen, want deze insecten planten zich zeer snel voort en mutaties zijn dus snel zichtbaar. Generaties van deze vliegjes zijn gemuteerd, maar er is nog geen nuttige mutatie waargenomen. De evolutionistische geneticus Gordon Taylor schrijft het volgende:
Er zijn over de hele wereld gedurende meer dan vijftig jaar duizenden experimenten verricht met het kweken van vliegen, er is nooit waargenomen, dat er een duidelijk andere soort is ontstaan…. of zelfs een nieuw enzym. 31
Een vreselijk effect van mutaties op het menselijk lichaam. Het jongetje links is een slachtoffer van het nucleaire ongeluk bij de kerncentrale van Tsjernobyl. |
Een andere onderzoeker, Michael Pitman, geeft het volgende commentaar op het mislukken van de experimenten die met de fruitvliegjes zijn gedaan:
Morgan, Goldschmidt, Muller en andere genetici hebben generaties fruitvliegjes onderworpen aan extreme hitte, kou, licht, duisternis en behandeling van chemicaliën en straling. Allerlei soorten mutaties, bijna allemaal nietszeggend of schadelijk zijn gevormd. De evolutie door de mens? Niet echt; maar weinig genetische voorbeelden zouden buiten de flessen waarin zij gekweekt werden, overleven. In de praktijk sterven mutanten, of zijn steriel of keren terug naar de wilde vormen.” 32
Hetzelfde geld voor de mens. Alle mutaties die in menselijke wezens zijn waargenomen, zijn schadelijk voor de gezondheid. Maar evolutionisten werpen rookgordijnen op door zelfs deze voorbeelden van schadelijke mutaties naar voren te brengen als “bewijs voor de evolutie”. Alle mutaties die in mens plaatsvinden, leiden tot mismaaktheid zoals Downsyndroom, albinisme, dwergvorming of kanker. Deze mutaties worden in de evolutionistische leerboeken als voorbeelden van het “evolutionistische mechanisme aan het werk” gepresenteerd. Het is onnodig te zeggen, dat een proces dat mensen gehandicapt of ziek maakt nooit “een evolutionair mechanisme” kan zijn. Van de evolutie wordt verwacht, dat zij betere vormen produceert, die beter tot overleven in staat zijn.
Alle mutaties zijn schadelijk | |
A. Normale 1. oog, 2. antenne | B. Mutatie 3. poot |
Een normale fruitvlieg (drosofila). | Rechts een fruitvlieg waarbij de poten uit het hoofd komen; een mutatie die door straling veroorzaakt is. |
Samenvattend kunnen we zeggen, dat er drie belangrijke redenen zijn waarom mutaties niet kunnen dienen als ondersteuning van de beweringen van de evolutionisten:
Kort gezegd, het is voor levende wezens onmogelijk om te evolueren, omdat er geen mechanisme in de natuur bestaat dat voor evolutie zorgt. Dit is in overeenstemming met het bewijs uit het fossielenarchief, dat laat zien, dat dit scenario ver van de werkelijkheid verwijderd is.
23. Collin Patterson’s, “Cladistics”, Interview with Brian Leek, Peter Franz, march 4 1982, BBC
24. Jonathan Wells, “ Icons of evolution: Science or myth? Why much of what we teach about evolution is wrong, Regnery Publishing, 2000, p. 141-151.
25. Jerry Coyne, “Not bblack and white”, a review of Michael Majerus’s melanism: Evolution in action, Nature, 396 (1988), p. 35-6
26. Stephen Jay Gould, “The return of hopeful monsters”, Natural history, vol. 86, juli-augustus 1977, p. 28.
27. Charles Darwin, The origin of species: a facsimile of the first edition, Harvard University Press, 1964, p. 189.
28. Ibid., p. 177.
29. B.G. Ranganathan, Origins?, Pennsylvania: The Banner of truth trust, 1988.
30. Warren Weaver, “Genetic effects of atomic radiation” Science, vol. 23, 29 june 1956, p. 1159.
31. Gordon R. Taylor, The great evolution mystery, New York : Harper & Row, 1983, p. 48.
32. Michael Pitman, Adam and evolution, London: river Publishing, 1984, p. 70.