Hoofdstuk 2: Een korte geschiedschrijving van de theorie

De wortels van het evolutioneel denken gaan helemaal terug tot de antieke tijd, toen er een dogmatisch geloof was dat het feit van de schepping probeerde te ontkennen. De meeste heidense filosofen van het antieke Griekenland verdedigden de idee van evolutie. Als we een kijkje nemen in de geschiedenis van de filosofie, dan zien we dat de idee van evolutie de ruggegraat van vele heidense filosofieën is.

Maar het was niet deze heidense filosofie die een stimulerende rol speelde bij de geboorte en de ontwikkeling van de moderne wetenschap maar het geloof in Allah. Veel mensen die de pioniers van de moderne wetenschap waren, geloofden in het bestaan van Allah; en terwijl zij de wetenschap bestudeerden, probeerden zij het universum te ontdekken dat Allah geschapen had en Zijn wetten en de details van Zijn schepping te doorgronden. Astronomen als Leonardo da Vinci, Copernicus, Keppler en Galileo; de vader van de paleontologie, Cuvier; de pionier van de botanica en zoölogie, Linnaeus; en Isaac Newton, die wel als ‘de grootste wetenschapper die ooit geleefd heeft’ omschreven is, bestudeerden allen de wetenschap en geloofden niet alleen in het bestaan van Allah, maar ook dat het hele universum alleen als resultaat van Zijn schepping tot ontstaan was gekomen.16 Albert Einstein die als grootste wetenschapper van onze tijd wordt gezien, was een andere vrome wetenschapper die in Allah geloofde en hij zei het op de volgende manier: “Ik kan niets als een authentiek wetenschapper ontvangen zonder dat gedegen geloof. De situatie kon door het volgende beeld uitgelegd worden: wetenschap zonder godsdienst is lam.”17

Eén van de stichters van de moderne natuurkunde, de Duitse natuurkundige Max Planck, zei: “Iedereen die zich ook maar met wat voor soort wetenschappelijk werk bezighoudt, realiseert zich dat boven de ingang van de poorten van de tempel van de wetenschap geschreven staat: Gij moet geloof hebben. Het is een eigenschap waar de wetenschapper niet buiten kan.”18

De evolutietheorie is het resultaat van de materialistische filosofie die door de opleving van de antieke materialistische filosofie geïnspireerd werd en die in de negentiende eeuw wijd verspreid raakte. Zoals we hierboven hebben aangegeven, legt het materialisme de natuur alleen uit door zuiver materiële factoren. Omdat het de schepping vanaf het eerste begin ontkent, beweert het dat alles, levend of dood, tot stand is gekomen zonder een scheppingsdaad, maar veeleer als resultaat van toeval dat dan het verkrijgen van een bepaalde orde vereist. De menselijke geest is echter zo gestructureerd dat hij overal waar hij orde ziet een organiserende wil veronderstelt. De materialistische filosofie die tegen deze basale eigenschap van de menselijke geest ingaat, vormde in het midden van de negentiende eeuw ‘de evolutietheorie’.

Darwins denkbeelden

charles darwin, evrim

Charles Darwin

De Engelse naturalist, Charles Robert Darwin, is degene die de evolutietheorie ontwikkeld heeft, die men vandaag de dag nog verdedigt.

Darwin heeft nooit een officiële opleiding in de biologie genoten. Hij had slechts als amateur interesse in de natuur en levende wezens. Zijn interesse spoorde hem aan om vrijwillig deel te nemen aan een expeditie aan boord van een schip met de naam H.M.S. Beagle, dat in 1832 uit Engeland vertrok en gedurende vijf jaar de wereld rondtrok. De jonge Darwin was diep onder de indruk van de verschillende levensvormen en wel in het bijzonder van een bepaald soort vinken die hij op de Galapagos-eilanden vond. Hij dacht, dat de variatie in hun snavels veroorzaakt werd door hun aanpassing aan hun omgeving. Met dit idee in gedachten stelde hij zich voor, dat de oorsprong van het leven en de soorten in het concept van ‘aanpassing aan de omgeving’ lag. Volgens Darwin werden de verschillende levende soorten niet apart door Allah geschapen, maar kwamen eerder van een gemeenschappelijke voorouder voort en onderscheidden zich als resultaat van natuurlijke omstandigheden.

De hypothese van Darwin was niet op een wetenschappelijke ontdekking of experiment gebaseerd; maar geleidelijk aan veranderde hij deze in een pretentieuze theorie omdat hij hiervoor veel ondersteuning en aanmoediging ontving van beroemde materialistische biologen uit zijn tijd. De idee was dat de individuen die zich het beste aan hun omgeving aanpasten hun eigenschappen aan volgende generaties doorgaven; deze eigenschappen die hen een voorsprong gaven, accumuleerden in de loop van de tijd en veranderden het individu in een soort die volledig van zijn voorouders verschilde. (De oorsprong van deze eigenschappen die een voorsprong gaven, was in die tijd onbekend). Volgens Darwin was de mens het best ontwikkelde resultaat van dit mechanisme.

Darwin noemde dit proces ‘evolutie door natuurlijke selectie’. Hij dacht dat hij ‘de oorsprong der soorten’ gevonden had; de oorsprong van één soort was een andere soort. Hij publiceerde zijn opvattingen in zijn boek met de titel: ‘The origin of species, by means of natural selection’ in 1859.

Darwin was zich er wel van bewust, dat zijn theorie tal van problemen opleverde. Hij bekende dit in zijn boek in het hoofdstuk met de titel: “Moeilijkheden van de theorie”. Deze problemen bestonden voornamelijk in het fossiele archief, complexe organen van levende wezens die onmogelijk door het toeval konden worden uitgelegd (b.v. het oog) en het instinct van levende wezens. Darwin hoopte dat deze moeilijkheden zouden worden opgelost door nieuwe ontdekkingen, maar dit weerhield hem niet om een paar zeer inadequate oplossingen daarvoor aan te dragen. De Amerikaanse natuurkundige Lipson gaf het volgende commentaar op de “moeilijkheden”van Darwin:

“Bij het lezen van ‘The origin of species,’ ontdekte ik, dat Darwin veel minder zeker van zichzelf was dan hij zich vaak voordeed; het hoofdstuk met de titel: “Moeilijkheden van de theorie” bijvoorbeeld, laat aanzienlijke zelftwijfel zien. Als een natuurkundige ben ik vooral in zijn commentaar op het ontstaan van het oog geïnteresseerd.”19

Terwijl Darwin zijn theorie ontwikkelde was hij diep onder de indrukt geraakt door de evolutionistische biologen die hem voor waren gegaan en wel in het bijzonder dr Franse bioloog Lamarck.20 Volgens Lamarck passen levende wezens hun onderscheidende eigenschappen die zij gedurende hun leven verkregen hebben van de ene generatie tot de volgende aan en evolueren dus. Bijvoorbeeld, giraffen zijn uit antiloopachtige dieren geëvolueerd door hun nekken generatie naar generatie uit te steken zodat zij bij steeds hogere takken konden komen om voedsel te pakken. Darwin paste de thesis van het ‘doorgeven van verkregen onderscheidende eigenschappen’ toe en deze was door Lamarck voorgesteld als een factor die ervoor zorgt dat levende wezens evolueren.

Het primitieve niveau van de wetenschap in de tijd van Darwin
ilkel mikroskop, basit mikroskop

Toen Darwin zijn opvattingen publiceerde, bestonden de genetica, microbiologie en biochemie nog helemaal niet.

hücre içi, kompleks hücre

Als zij bestaan zouden hebben, voordat Darwin zijn theorie naar voren had gebracht, dan zou Darwin gemakkelijk geweten hebben dat zijn theorie totaal onwetenschappelijk was en dan zou hij waarschijnlijk niet eens geprobeerd hebben om zijn onzinnige beweringen naar voren te brengen. De informatie die de soorten bepaalt, bestaat al in de genen en het is onmogelijk om door natuurlijke selectie een nieuw soort te vormen door de genen te veranderen.

Ook de wetenschappelijke wereld had in die tijd een heel bekrompen en ruw begrip over de structuur en de functie van de cel. Als Darwin de kans had gehad om de cel met een elektronenmicroscoop te bekijken, dan was hij getuige geweest van de grote complexiteit en bijzondere structuur in de organellen van de cel.

elektron mikroskop, biyolog

Hij zou dan met eigen ogen gezien hebben dat het onmogelijk is om zo’n complex systeem door kleine variaties te laten ontstaan. Als hij iets geweten zou hebben over bio-mathematica, dan zou hij zich realiseren, dat geen enkele proteïne, laat staan een hele cel, door toeval tot stand zou kunnen komen.

Gedetailleerde bestudering van de cel was alleen mogelijk na de uitvinding van de elektronenmicroscoop. In de tijd van Darwin bestond er alleen de primitieve microscoop die we hier zien. Het was met deze microscoop alleen mogelijk het buitenste oppervlak van de cel te bekijken.

Zowel Darwin als Lamarck hadden het fout want in hun tijd kon het leven slechts door heel primitieve technologie bestudeerd worden en dat was op een totaal inadequaat niveau. Wetenschappelijke gebieden zoals de genetica en biochemie bestonden toen nog helemaal niet, zelfs niet in naam. Hun theorieën hingen dus totaal af van de kracht van hun verbeelding.

Terwijl de echo’s van het boek van Darwin nog natrilden, ontdekte de Australische botanist Gregor Mendel in 1865 de wetten van de erfelijkheid. Daar wordt tot het einde van de eeuw niet veel over gehoord, maar de ontdekking van Mendel won in de vroege 20ste eeuw aan betekenis. Dit was de geboorte van de wetenschap van de genetica. Wat later werd de structuur van de genen en de chromosomen ontdekt. De ontdekking van de structuur van de DNA-molecule in de jaren vijftig, welke grote hoeveelheden genetische informatie draagt, bracht de evolutietheorie in een grote crises. De reden was de ongelooflijke complexiteit van het leven en de ongeldigheid van het evolutionistische mechanisme dat Darwin had voorgesteld.

Deze ontdekkingen zouden de theorie van Darwin naar de vuilnisbak hebben moeten verbannen. Maar dit gebeurde niet, want bepaalde groeperingen stonden erop de theorie te herzien en te vernieuwen en naar het wetenschappelijke platform te verheffen. Deze inspanningen zijn alleen van belang als wij ons realiseren dat daarachter een ideologische opvatting ligt en geen wetenschappelijke betrokkenheid.

De wanhopige inspanningen van het neodarwinisme

Stephen Jay Gould, bilim adamı

Stephen Jay Gould

De theorie van Darwin kwam in een diepe crises terecht, omdat de wetten van de genetica in het eerste kwart van de twintigste eeuw ontdekt werden. Niettemin was een groep wetenschappers vastbesloten om Darwin trouw te blijven en met oplossingen hiervoor te komen. Zij ontmoetten elkaar op een bijeenkomst die in 1941 door de Geological Society of America georganiseerd was. Genetici als G. Ledyard Stebbins en Theodosius Dobzhansky, zoölogen als Ernst Mayr en Julian Huxley, paleontologen als George Gaylord Simpson en Glenn L. Iepsen en wiskundig genetici zoals Ronald Fisher en Sewall Right, kwamen na lange besprekingen manieren overeen om het Darwinisme op te lappen.

Dit kader concentreerde zich op de vraag van de oorsprong van de bevoordelende variaties die er waarschijnlijk voor zorgden dat levende wezens evolueren – een onderwerp dat Darwin zelf niet kon uitleggen, maar eenvoudig uitprobeerde door stap voor stap op Lamarch te steunen. Het idee was nu de ‘willekeurige mutaties’. Ze noemden deze theorie ‘De moderne synthetische evolutietheorie’ die geformuleerd werd door het toevoegen van het concept van de mutatie aan de thesis van Darwin over de natuurlijke selectie. Na korte tijd werd deze theorie bekend onder de naam ‘neodarwinisme’ en degenen die deze theorie presenteerden, werden neodarwinisten genoemd.

De volgende decennia werd een tijd van wanhopige pogingen om het neodarwinisme te bewijzen. Het was al bekend, dat mutaties of ‘ongelukken’, die in de genen van levende wezens plaatsvinden altijd slecht waren. Neodarwinisten probeerden een geval te vinden van ‘goede’ mutaties die een voordeel opleverden, dit door duizenden experimenten met mutaties uit te voeren. Al hun pogingen bleken te mislukken.

Neo-Darwinism's architects:
Ernst Mayr, neo darwinizm Theodosius Dobzhansky, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm

Ernst Mayr

Theodosius Dobzhansky

Julian Huxley

Ze probeerden ook te bewijzen, dat de eerste levende wezens door toeval tot stand waren gekomen onder de primitieve omstandigheden van de aarde, ook deze theorie was gedoemd te mislukken tijdens de experimenten die ze daarvoor verrichtten. Ieder experiment dat diende te bewijzen dat het leven door toeval ontstaan is, mislukte. Waarschijnlijkheidsberekeningen bewezen, dat zelfs geen enkel proteïne, de bouwsteen van het leven, door toeval tot stand kon komen. En de cel – die volgens de evolutionisten door toeval onder de primitieve en niet-controleerbare aardse omstandigheden zou moeten verschijnen, kon zelfs niet in het best ontwikkelde laboratorium van de twintigste eeuw worden samengesteld.

Het neodarwinisme wordt ook door het fossielarchief verslagen. Er zijn nooit ergens waar ook ter wereld, ‘overgangsvormen’ gevonden die de geleidelijke evolutie van de levende organisme van primitief tot ontwikkeld zoals de neodarwinistische theorie beweert. Tegelijkertijd liet de hedendaagse anatomie zien dat soorten die zich zogenaamd uit elkaar hebben ontwikkeld, eigenlijk een heel verschillende anatomie hebben en dat ze nooit voorouders of afstammelingen van elkaar konden zijn.

Maar het neodarwinisme is nooit, op welke wijze dan ook, een wetenschappelijke theorie geweest, maar was een ideologisch dogma, in feite zelfs een soort ‘religie’. De Darwinistische professor in de filosofie en zoölogie, Michael Ruse, bekent dit met de volgende woorden:

En zeker er is geen twijfel over, dat in het verleden en ik denk ook in het heden, voor vele evolutionisten, de evolutie gefunctioneerd heeft als iets met elementen die, laten we zeggen, aan een seculiere religie verwant zijn… En het is voor mij heel duidelijk dat op een bepaald zeer fundamenteel basisniveau, evolutie als een wetenschappelijke theorie een bepaalde verplichting heeft naar een soort naturalisme…21

Dit is dan ook de reden waarom de vertegenwoordigers van de evolutietheorie ondanks bewijs van het tegengestelde, die nog steeds blijven verdedigen. Er is een zaak waarover zij het niet eens zijn, n.l. welke van de verschillende modellen die van de evolutietheorie zijn voorgesteld, de juiste is. Eén van de belangrijkste modellen hiervan is het fantasievolle scenario van het ‘onderbroken evenwicht.’

Trial en error: onderbroken evenwicht

De meeste wetenschappers die in de evolutietheorie geloven, accepteren de neodarwinistische theorie van de langzame, geleidelijke evolutie. Maar de laatste decennia is er een ander model naar voren gebracht. Dit model wordt “onderbroken evenwicht”, genoemd, dit model verwerpt het darwinistische idee van de cumulatieve stap voor stap evolutie en beweert dat de evolutie door grote, niet te voorspellen sprongen plaatsvindt.

De eerste vurige verdedigers van deze opvatting kwamen aan het begin van de 70-tiger jaren op. Twee Amerikaanse paleontologen, Niles Eldredge en Stephen Jay Gould, waren zich zeer goed bewust van het feit, dat de beweringen van het neodarwinistische theorie volledig door het fossielarchief verworpen werden. De fossielen bewezen, dat levende organisme niet door een geleidelijke evolutie ontstonden, maar opeens verschenen in hun volledige vorm. De neodarwinisten leefden in de stille hoop, dat de tot dan toe verloren tussenvormen op een dag gevonden zouden worden. Hoewel ze beseften dat deze hoop nergens op gebaseerdwas, waren Elredges en Gould niet in staat het evolutionistische dogma te verwerpen, daarom brachten zij een nieuw model naar voren, dat van het onderbroken evenwicht. Deze theorie beweert dat de evolutie niet plaats vond door kleine variaties, maar eerder opeens en met grote veranderingen.

Ernst Mayr, neo darwinizm Theodosius Dobzhansky, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm
Ernst Mayr, neo darwinizm Theodosius Dobzhansky, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm Julian Huxley, neo darwinizm

Vandaan de dag zijn er duizenden wetenschappers over de hele wereld, en wel in het bijzonder in de Verenigde Staten en Europa, die de evolutietheorie veroordelen en hier vele boeken over uitgegeven hebben. Hierboven zijn er een paar voorbeelden.

Dit model was niets anders dan een model voor fantasten. Bijvoorbeeld de Europese paleontoloog O.H. Shindowold, die de weg voor Elredge en Gould effende, beweerde, dat de eerste vogel uit een reptielenei kroop als een ‘grote mutatie’, wat dus het resultaat is van een ‘groot ongeluk’ dat in de genetische structuur plaatsvond.22

Volgens dezelfde theorie konden wat landdieren zich in reusachtige walvissen veranderen en plotseling omvangrijke veranderingen ondergaan! Deze beweringen, die tegenstrijdig zijn met alle regels van de genetica, biofysica en biochemie, zijn net zo wetenschappelijk als de sprookjes van de kikker die in de prins verandert. Maar getroffen door de crises waarin het neodarwinisme verkeerde, omhelsden een paar evolutionistische paleontologen deze theorie, die nog vreemder is dan het neodarwinisme zelf.

Het enige doel van dit model was een verklaring geven voor de gaten in het fossielarchief die het model van het neodarwinisme niet kon uitleggen. Maar het kan nauwelijks rationeel genoemd worden om aan te nemen, dat het gat in het fossielarchief bij de evolutie van de vogel, uitgelegd wordt door een vogel opeens uit een reptielenei te laten komen, door de opvatting van de evolutionisten zelf, dat bij de evolutie van de ene soort naar de ander een groot aantal positieve veranderingen plaatsvindt in de genetische informatie. Maar geen enkele mutatie verbetert de genetische informatie of voegt er nieuwe informatie aan toe. Mutaties gooien alleen de genetische informatie door elkaar. Dus grote mutaties die door de aanhangers van het onderbroken evenwicht bedacht zijn kunnen slechts grote verminderingen en verwarringen in de genetische informatie teweegbrengen.

Maar het model van het onderbroken evenwicht stort al bij de eerste stap in elkaar door zijn onmogelijkheid om de vraag van de oorsprong van het leven aan te spreken, dit is ook de vraag die in het neodarwinistische model vanaf het eerste begin verworpen wordt. Omdat er zelfs geen enkele proteïne door het toeval gevormd kon worden, is de discussie of deze triljoenen proteïnen nu een onderbroken of geleidelijke evolutie zijn ondergaan zinloos.

Ondanks dit is het model dat bij ons opkomt als we het woord evolutie horen nog steeds het neodarwinistische. In de volgende hoofdstukken zullen we eerst de twee denkbeeldige mechanisme van het neodarwinistische model bekijken en het dan aan de hand van het fossielenarchief testen. Hierna zullen we het over de vraag van het ontstaan van het leven hebben, die zowel het neodarwinistische model als alle andere modellen zoals de ‘evolutie in sprongen’ teniet zullen doen.

Maar voordat we dit gaan doen is het nuttig om de lezer eraan te herinneren dat de werkelijkheid waar we in ieder stadium aan moeten denken, is dat het evolutionistische scenario een sprookje is, een groot bedrog dat een volledige afwijking van de werkelijke wereld is. Het is een scenario wat gebruikt werd om de wereld gedurende 140 jaar te bedriegen. Dankzij de laatste wetenschappelijke ontwikkeling, wordt de voortdurende verdediging hiervan uiteindelijk onmogelijk.

Darwins Racisme

Eén van de belangrijkste maar minst bekende aspecten van Darwin is zijn racisme:

ırkçılık, türk düşmanlığı

Darwin zag de blanke Europeanen als meer ontwikkeld dan alle andere menselijke rassen. Terwijl Darwin aannam dat de mens zich uit aapachtige wezens had ontwikkeld, beweerde hij dat bepaalde rassen zich beter hadden ontwikkeld dan anderen en dat de laatste nog steeds aapachtige trekken hadden. In zijn boek: The descent of man, wat hij na The origin of spieces uitgaf, sprak hij openlijk over de grotere verschillen tussen de mensen van bepaalde rassen. (Benjamin Farrington, What Darwin really said. London: Sphere Books, 1971, pp. 54-6.)

In zijn boek beschouwde Darwin zwarte mensen en Australische Aboriginals gelijk aan gorilla’s en dat zij op den duur door beschaafde rassen vervangen zouden worden. Hij zei: “In de nabije toekomst, niet erg ver wanneer het in eeuwen gemeten wordt, zullen de beschaafde rassen van de mens vrijwel zeker de primitieve rassen over de hele wereld uitroeien en vervangen. Tegelijkertijd zullen antropomorfische apen ongetwijfeld uitgeroeid zijn. De kloof tussen de mens en zijn naaste verwanten zal dan groter zijn, want het zal dan gaan tussen aan de ene kant de mens in een beschaafdere staat, mogen we hopen, zelfs dan de Kaukasische mens, en wat apen zo laag als de baviaan aan de andere kant. In plaats van zoals nu tussen de neger of de Aboriginal en de gorilla.” ( Charles Darwin. The descent of man, 2nd ed., New York : A.L. Burt Co., 1874, p. 178)

De onzinnige ideeën van Darwin waren niet alleen theorie, maar kregen een positie waarin zij de belangrijkste “wetenschappelijke basis”vormden voor het racisme. Aangenomen dat het levende wezen zich in de strijd om het bestaan ontwikkelde, werd het Darwinisme zelfs in de sociale wetenschappen aangenomen en veranderde in een concept dat bekend werd onder de naam: sociaal darwinisme. Het sociaal darwinisme beweert dat de bestaande menselijke rassen ieder een bepaalde plaats op de evolutieladder hebben en dat de Europese rassen het best ontwikkeld van alle waren en dat vele andere rassen nog aapachtige trekken hadden.

ırkçılık, türk düşmanlığı ırkçılık, türk düşmanlığı

1- Benjamin Farrington, What Darwin Really Said. London: Sphere Books, 1971, pp. 54-56

2- Charles Darwin, The Descent of Man, 2nd ed., New York: A.L. Burt Co., 1874, p. 178

Eindnoten

17. Science, philosophy, and religion: a symposium, 1941, CH.13.

18. Max Planck, Where is science going?, www.websophia.com/aphorisms/science.html

19. H.S. Lipton, “A physicist’s view of Darwins theory”, Evolution trends in plants, vol.2, no.1, 1988, p.6.

20. Hoewel Darwin beweerde dat zijn theorie volledig onafhankelijk van die van Lamarck was, begon hij steeds meer op de beweringen van Lamarck te leunen. Vooral de 6de en laatste uitgave van The origin of species is vol voorbeelden van Lamarcks ‘erfenis van verkregen eigenschappen. Zie Benjamin Farrington, What Darwin really said, New York: Schocken Books, 1966, p. 64.

21. Michael ruse, “Nonliteralist Antievolution” AAAS Symposium: “The New Antievolutionism, February 13, 1993, Boston MA.

22. Steven M. Stanley, Macroevolution: pattern and process, San Francisco: W.H. Freeman and Co., 1979, pp. 35, 159.