In de vorige hoofdstukken hebben we de ongeldigheid van de evolutietheorie bestudeerd met betrekking tot het bewijs dat in de fossielen gevonden is en vanuit het standpunt van de microbiologie. In dit hoofdstuk zullen we een aantal biologische fenomenen laten zien en concepten die als theoretisch bewijs door de evolutionisten naar voren worden gebracht.
Deze onderwerpen zijn in het bijzonder zo belangrijk, omdat zij laten zien, dat er geen wetenschappelijke ontdekkingen zijn die de evolutie ondersteunen, en tonen in plaats daarvan de mate van wanorde en het bedrog van de evolutionisten aan.
Variations Within Species Do Not Imply Evolution |
In The Origin of Species, Darwin confused two separate concepts: variations within a species and the emergence of an entirely new one. Darwin observed the variety within the various breeds of dogs, for example, and imagined that some of these variations would one day turn into a different species. Even today evolutionists persist in seeking to portray variations within species as “evolution”. However, it is a scientific fact that variations within a species are not evolution. For instance, no matter how many breeds of dog there are, these will always remain a single species. No transition from one distinct species to another will ever take place. |
Variatie, een term die in de genetica gebruikt wordt, verwijst naar een genetische gebeurtenis die ervoor zorgt, dat individuen of groepen van een bepaalde soort zich in eigenschappen onderscheiden van een andere. Bijvoorbeeld: alle mensen op aarde hebben in beginsel dezelfde genetische informatie, maar sommigen hebben spleetogen, sommigen hebben rood haar, sommigen hebben een lange neus of sommigen zijn kort, afhankelijk van de mate van variatie die mogelijk is voor deze genetische informatie.
Evolutionisten beweren, dat de variatie binnen een soort een bewijs voor hun theorie is. Maar variatie levert geen bewijs voor de evolutie, want de variaties zijn de uitkomsten van verschillende combinaties van al bestaande genetische informatie en zij voegen geen nieuwe eigenschappen aan de genetische informatie toe.
Variaties komen altijd voor binnen de grenzen van de genetische informatie. In de wetenschap van de genetica heet deze begrenzing de genenpoel. Alle eigenschappen die in de genenpoel van een soort aanwezig zijn, kunnen op verschillende manieren tot uiting komen, afhankelijk van de variatie. Bijvoorbeeld, als gevolg van de variatie kan er een soort reptiel komen die langere staarten of kortere poten heeft, voor zowel de langere taart of de kortere poten bestaat er een gen in de genenpoel van het reptiel. Maar de variaties veranderen de reptielen niet in vogels door vleugels of veren aan hen toe te voegen, of door het metabolisme te veranderen. Zulke veranderingen verlangen een toename in de genetische informatie van levende wezens, wat door variatie niet mogelijk is.
Darwin was zich niet van dit feit bewust toen hij zijn theorie formuleerde. Hij dacht dat er geen beperkingen aan de variaties waren. In een artikel dat hij in 1844 schreef, zei hij: “Dat er een grens aan de variaties bestaat die in de natuur voorkomen, wordt door de meeste auteurs aangenomen, hoewel ik niet in staat was om een enkel feit te ontdekken dat dit geloof onderschrijft”.160 In “Het ontstaan der soorten” citeert hij verschillende voorbeelden van variaties als belangrijk bewijs voor zijn theorie.
Bijvoorbeeld, volgens Darwin, zorgden dierenfokkers die verschillende variaties vee met elkaar lieten paren om nieuwe variaties te vormen die meer melk gaven, er uiteindelijk voor dat zij een heel ander soort vormden. Darwins opmerking over de ‘onbeperkte variatie’ kan het beste gezien worden in de volgende zin uit “Het ontstaan der soorten”:
“Ik zie geen probleem in een soort beer die door natuurlijke selectie steeds meer in het water komt, met grotere en grotere monden, tot er een wezen gevormd was dat zo monsterachtig als een walvis was.”161
The Myth That Whales Evolved from Bears |
Zijn walvissen uit beren geëvolueerd? In “Het ontstaan der soorten”, suggereert Darwin, dat walvissen uit beren zijn ontstaan die probeerden te zwemmen. Darwin nam foutief aan, dat de mogelijkheid van variatie binnen een soort onbegrensd was. Maar de wetenschap van de twintigste eeuw heeft laten zien, dat dit evolutionistische scenario denkbeeldig is. |
De reden waarom Darwin zo’n vergaand voorbeeld aanhaalt was het primitieve begrip van de wetenschap in die dagen. Maar sinds die tijd, in de twintigste eeuw, heeft de wetenschap het principe van de ‘genetische stabiliteit’ (genetische homeostasis) ontdekt, gebaseerd op de resultaten van experimenten die op levende wezens zijn uitgevoerd. Dit principe houdt in, dat alle paringspogingen die gedaan waren om nieuwe variaties te vormen onbeslist waren en dat er strikte grenzen waren tussen de verschillende soorten levende wezens. Dit hield in, dat het voor veefokkers absoluut onmogelijk was om het vee in verschillende soorten te veranderen door verschillende soorten met elkaar te laten paren, zoals Darwin veronderstelde.
Norman Macbeth die het Darwinisme ontkrachtte in zijn boek ‘Darwinisme retried’, zei:
“De kern van het probleem is, of levende wezen inderdaad tot het onbegrensde kunnen variëren… De soort lijkt stabiel. Wij hebben allemaal gehoord over teleurgestelde fokkers die hun werk tot een bepaald punt kunnen uitvoeren en dan zagen, dat hun planten of dieren er weer uitzagen als in het begin. Ondanks grote inspanningen gedurende twee of drie eeuwen, is het niet mogelijk om een blauwe roos of een zwarte tulp te kweken.”162
Luther Burbank, die als beste fokker ooit beschouwd wordt, brengt dit feit als volgt tot uitdrukking: “ Er zijn grenzen aan de mogelijkheid tot ontwikkeling, en deze grenzen volgen een bepaalde wet.” 163 Terwijl hij het onderwerp aansnijdt, zegt de Deense wetenschapper W.L. Johannsen:
“De variaties die Darwin en Wallace benadrukten kunnen niet voorbij het punt want zo’n variatie bevat niet het geheim van de onbeperkte mogelijkheden.”164
Evolutionists portray bacteria’s resistance to antibiotics as evidence of evolution—but in a deceptive way. |
Een van de biologische concepten die evolutionisten als bewijs voor hun theorie proberen te presenteren, is de weerstand van bacteriën voor antibiotica. Bijna alle evolutionistische bronnen laten de weerstand tegen antibotica zien als “een voorbeeld van de ontwikkeling van levende zaken door nuttige mutaties”. Eenzelfde soort bewering wordt ook gemaakt voor de insekten die een immuniteit voor insekticide zoals DDT hebben opgebouwd.
Maar ook met dit onderwerp hebben de evolutionisten het bij het verkeerde eind.
Antibiotica zijn een ‘moordernaar van moleculen” die door microörganisme geproduceerd worden om tegen andere microörganismen te vechten. Het eerste antibioticum was penicilline, ontdekt door Alexander Fleming in 1928. Fleming ontdekte dat gist een molecuul produceert dat de Staphylococcus bacteria doodt, en deze ontdekking gaf een keerpunt aan in de wereld van de medicijnen. Anitbiotica afkomstig van micro-organismen werden tegen bacteria gebruikt en de resultaten waren goed.
Spoedig werd er iets nieuws ontdekt. Na verloop van tijd ontwikkelden bacteriën immuniteit tegen de antibiotica. Het mechanisme werkt als volgt: een grote groep van de bacteriën die met antibiotica bestreden wordt, sterft, maar een paar andere die waar de antibiotica geen effect op heeft, vermenigvuldigen zich snel en vormen spoedig de hele populatie. Dus de hele populatie wordt immuun voor antibiotica.
Evolutionisten proberen dit te presenteren als “de evolutie van de bacteria door zich aan de omstandigheden aan te passen”.
De waarheid is echter heel anders dan deze bijgelovige interpretatie. Eén van de wetenschappers, die het gedetailleerdste onderzoek over dit onderwerp heeft gedaan, is de Israelische bionatuurkundige Lee Spetner, die bekend is door zijn boek “Not by Chance,” uitgegeven in 1997. Spetner beweert, dat de immuniteit van de bacteriën door twee verschillende mechanismen veroorzaakt wordt, maar geen van de twee levert bewijst voor de evolutietheorie. Die twee mechanismen zijn:
1) De overdracht van resistente genen die als in de bacteriën aanwezig zijn.
2) Bacteriën bouwen weerstand tegen antibiotica op al resultaat van hun verlies van genetische data door mutatie.
Spetner legt het eerste mechanisme uit in een artikel dat in 2001 is uitgekomen:
Sommige micro-organismen hebben genen die weerstand bieden tegen deze antibiotica. Deze weerstand kan de vorm aannemen van het degraderen van het antibiotische molecuul of die verwerpen uit de cel… De organismen die deze genen hebben, kunnen ze overdragen aan andere bacteriën en die ook resistent maken. Hoewel de resistentiemechanismen specifiek voor een speciale antibiotica zijn, hebben de meeste pathogenetische bacteriën met succes een aantal sets genen gevormd die hen resistent maken voor een aantal antibiotica. 165
Spetner gaat door met te zeggen, dat dit geen ‘bewijs voor de evolutie’ is.
Het verkrijgen van resistentie tegen antibiotica op deze manier… is niet het soort, dat als prototype kan dienen voor de mutaties die voor de evolutie nodig zijn. De genetische veranderingen die de theorie kunnen illustreren, moeten niet alleen informatie aan het gen van de bacterie toevoegen, het moet nieuwe informatie aan de biocosmos toevoegen. De horizontale overdracht van genen spreidt alleen genen die al bij sommige soorten bekend zijn.166
Dus kunnen we hier niet over evolutie spreken, want er wordt geen nieuwe genetische informatie geproduceerd: genetische informatie die al bestaat, wordt eenvoudig tussen bacteriën overgedragen.
Het tweede soort immuniteit, dat het resultaat van een mutatie is, is ook geen voorbeeld voor de evolutie. Spetner schrijft:
...Een micro-organisme kan soms resistent worden voor een antibioticum door een willekeurige vervanging van een enkel nucleotide. Streptomycine, dat door Selman Waksman en Albert Schatz ontdekt is en voor het eerst beschreven in 1944, is een antibioticum waar bacteriën op deze manier resistent voor kunnen worden. Maar hoewel de mutatie die zij in het proces ondergaan nuttig voor de micro-organismen is in de aanwezigheid van Streptomycine, kan het niet dienen als prototype voor het soort mutaties dat voor de Neodarwinistische theorie nodig is. Het soort mutatie dat resistentie tegen Streptomycine geeft, wordt in de ribosomen duidelijk en vermindert de moleculaire aanknoping met het antibioticum-molecuul. Deze verandering in de oppervlakte van het ribosoom van het micro-organisme weerhoudt het Streptomycine-molecuul om aan te koppelen en zijn functie als antibioticum uit te voeren. Het blijkt, dat deze degradatie een verlies van specificiteit is en daarom een verlies aan informatie. Het belangrijkste punt is, dat (de evolutie) niet bereikt kan worden door dit soort mutaties, ongeacht hoeveel het er zijn. De evolutie kan niet gebouwd worden door een optelling van mutaties die alleen de specificiteit degraderen.167
Samengevat, een mutatie op de ribosomen van de bacteriën maakt hen resistent voor Streptomycine. De reden hiervoor, is de ontleding van het ribosoom door mutatie. Dat wil zeggen: er wordt geen nieuwe genetische informatie aan de bacterie toegevoegd. Integendeel, de structuur van het ribosoom is ontleed, dat wil zeggen de bacterie is ‘verminkt’. (Er is ook ontdekt, dat het ribosoom van de gemuteerde bacterie minder functioneel is dan die van een normale bacterie). Omdat deze ‘verminking’ voorkomt dat het antibioticum dat een ontwerp heeft dat deze in staat stelt om aan het ribosoom aan te koppelen, dit doet, wordt er resistentie tegen het antibioticum ontwikkeld.
Tenslotte, er is geen voorbeeld van een mutatie die “genetische informatie ontwikkelt”.
Dezelfde situatie geldt voor de immuniteit die insekten ontwikkelen tegen DDT en dergelijke insecticiden. In de meeste gevallen bestaan de genen die immuun zijn, al. De evolutionistische bioloog Francisco Ayala geeft dit feit toe en zegt: “De genetische varianten die voor resistentie nodig zijn tegen de meeste soorten pesticiden waren blijkbaar al in iedere populatie aanwezig die aan deze door de mens gemaakte middelen werden blootgesteld.”168 Sommige andere voorbeelden, verklaard door mutaties, net zoals in de mutatie van de ribosomen die hierboven genoemd zijn, zijn fenomenen die ‘een afbraak van genetische informatie’ veroorzaken in insekten.
In dit geval kan men niet beweren, dat het immuniteitsmechanisme in bacteriën en insekten bewijs levert voor de evolutietheorie. Dit, omdat de evolutietheorie gebaseerd is op de bewering dat levende wezens zich door mutaties ontwikkelen. Maar Spetner legde uit, dat noch de immuniteit voor antibiotica noch enig andere biologisch fenomeen zo’n voorbeeld voor mutatie aanduidt:
De mutaties die voor de macro-evolutie nodig zijn, zijn nog niet waargenomen. Geen enkele willekeurgie mutatie kan de mutaties weergeven die voor de Neodarwinistische theorie vereist zijn en die op moleculair niveau onderzocht zijn en informatie hebben toegevoegd. De vraag die ik stel is: zijn de mutaties die gezien zijn het soort die de theorie nodig heeft voor ondersteuning? Het antwoord moet “NEE”, zijn.169
1. Eyelid | 3. Sclera |
Alle gevallen van rudimentaire organen zijn in de loop der tijd ontkracht. Bijvoorbeeld de halfcirkelvormige boog bij de ogen die in “Het ontstaan der soorten” genoemd was als een rudimentaire structuur, blijkt tegenwoordig nog een volledige functie te hebben, hoewel deze functie in Darwins tijd nog onbekend was. Dit orgaan bevochtigt de oogbal. |
Lange tijd verscheen het begrip ‘rudimentaire organen’ vaak in de evolutionistische literatuur als bewijs voor de evolutie. Uiteindelijk werd het stilletjes opzij gezet, toen er bewezen was dat het niet geldig was. Maar sommige evolutionisten geloven er nog steeds in en van tijd tot tijd probeert iemand deze ‘rudimentaire organen’ weer naar voren te brengen als een belangrijk bewijs voor de evolutie.
Het begrip rudimentaire organen werd voor het eerst een eeuw geleden gebruikt. Evolutionisten zouden willen dat in de lichamen van wat wezens een aantal niet-werkende organen zouden bestaan. Deze organen zijn van voorouders overgeërfd en zijn geleidelijk rudimentair geworden omdat zij niet meer gebruikt werden.
De hele veronderstelling is behoorlijk onwetenschappelijk, omdat het geheel op onvoldoende kennis is gebaseerd. Deze “niet-werkende organen” waren eigenlijk organen waarvan “de functie nog niet ontdekt was”. De beste aanwijzing hiervoor was de geleidelijke maar zekere vermindering van de lange lijst die evolutionisten gemaakt hadden van rudimentaire organen. S. R. Scadding, zelf een evolutionist, openbaarde dit feit in zijn artikel met als titel: “Kunnen rudimentaire organen een bewijs voor de evolutie leveren?” verschenen in het tijdschrift “Evolutionary Theory’:
“Omdat het niet mogelijk is onomstotelijk nutteloze structuren te identificeren, en omdat de inhoud van het argument dat gebruikt is, niet wetenschappelijk geldig is, concludeer ik, dat ‘rudimentaire organen’ geen speciaal bewijs leveren voor de evolutietheorie.”170
De lijst van rudimentaire organen die in 1895 gemaakt werd door de Duitse anatoom R. Wiedersheim bevatten ongeveer 100 organen, waaronder de appendix en het staartbeen. Met de ontwikkeling die in de wetenschap gemaakt is, werd er ontdekt, dat alle organen op de lijst van Wiedersheim eigenlijk belangrijke functies in het lichaam hadden. Bijvoorbeeld, er werd ontdekt dat de appendix, die als een rudimentair orgaan gezien was, eigenlijk een lymfe-orgaan was, die tegen de infecties in het lichaam vecht. Dit feit is in 1997 duidelijk geworden: “Andere lichaamsorganen en weefsel zoals de zwezerik, lever, milt, appendix, beenmerg en een kleine verzameling van lymfeweefsel zoals de amandelen in de keel en Peyers plaque in de ingewanden spelen ook een rol in het lymfesysteem. Zij helpen het lichaam ook om tegen infecties te vechten.171
Er werd ook ontdekt, dat de amandelen die op dezelfde lijst van rudimentaire organen stonden, een belangrijke rol spelen in de bescherming van de keel tegen infecties, en wel in het bijzonder tot de adolescentie. Er werd ontdekt, dat het staartbeen aan de onderkant van de wervelkolom de beenderen rond het bekken ondersteunt en dat het een punt is, waar kleine spieren samenkomen. In de daaropvolgende jaren ging men begrijpen, dat de zwezerik het immuniteitsysteem in het menselijk lichaam ondersteunt door de T-cellen te activeren, dat de pijnappelklier ervoor zorgde, dat er een aantal belangrijke hormonen afgescheiden wordt, dat de schildklier effectief was in het regelen van een geleidelijke groei bij baby’s en kinderen en dat de hypofyse de correcte functionering van de vele hormoonklieren controleert. Dit zijn allemaal organen die eens als rudimentair gezien werden. De halvemaan vouw in het oog werd ook als een rudimentair orgaan gezien door Darwin, maar heeft in feite de controle over het reinigen en bevochtigen van de oogboog.
Dit waren heel belangrijke logische fouten in de beweringen van de evolutionisten over de rudimentaire organen. Zoals net uitgelegd is, beweren evolutionisten dat de rudimentaire organen van schepselen door hun voorouders waren overgeërfd. Maar een aantal van de verwante ‘rudimentaire’ organen worden niet in levende soorten gevonden waarvan men beweert, dat zij de voorouders van de mens zijn! Bijvoorbeeld, de appendix bestaat niet bij een paar apensoorten waarvan men beweert, dat ze de voorouders van de mens zijn. De beroemde bioloog H. Enoch, die de theorie van de rudimentaire organen uitdaagt, brengt deze logische fout als volgt tot uitdrukking:
“Mensapen bezitten een appendix, terwijl hun minder direkte verwanten, de lagere apensoorten die niet bezitten: en het verschijnt weer opnieuw onder de rustige zoogdieren zoals de opossum. Hoe kunnen de evolutionisten dit verklaren? 172
Eenvoudig gezegd, het scenario van de rudimentaire organen dat door de evolutionisten naar voren is gebracht, bevat een aantal zware logische tekortkomingen en er is in ieder geval bewezen, dat het wetenschappelijk onjuist is. In het menselijk lichaam bestaat geen enkel rudimentair orgaan, omdat de mens niet uit andere soorten is voortgekomen als resultaat van het toeval, maar geschapen werd in zijn huidige, complete en perfecte vorm.
Structurele overeenkomsten van verschillende soorten worden in de biologie homoloog genoemd. Evolutionisten proberen deze overeenkomsten als bewijs voor de evolutie te laten gelden.
Darwin dacht, dat wezens met eenzelfde soort (homologe) organen een evolutionistische relatie met elkaar hadden en dat deze organen van een gemeenschappelijke voorouder geërfd waren. Volgens zijn bewering hebben duiven en adelaars allebei vleugels, daarom hebben duiven, adelaars en elke andere vogel met vleugels zich uit een gemeenschappelijke voorouder ontwikkeld.
Eagles, bats and insects all have wings. Yet just because they possess similar organs does not prove that they evolved from any common ancestor. |
Homologie is een verraderlijk argument en wordt op geen andere basis naar voren gebracht dan de schijnbare fysieke gelijkenis. Dit argument is nooit door maar een enkele concrete ontdekking door de jaren heen sinds Darwin, geverifieerd. Er is nooit uit de aarde een fossiel verschenen dat de denkbeeldige voorouder van de wezens met homologe structuren kon zijn. Verder geven de volgende zaken aan dat homologie nooit een bewijs voor de evolutie kan zijn:
Laten we nu ieder van deze punten één voor één bekijken.
Er is een aantal homologe organen die door verschillende soorten gedeeld worden, waarvan evolutionisten niet in staat zijn enige evolutionistische verwantschap aan te geven. Vleugels zijn hier een voorbeeld van. Naast vogels kunnen we vleugels vinden bij vleermuizen, wat zoogdieren zijn, en bij insekten en zelfs bij een paar dinosauriërs, wat uitgestorven reptielen zijn. Zelfs een evolutionist kan geen evolutionistische verwantschap tussen deze vier verschillende klassen dieren aangeven.
Een ander opvallend voorbeeld is de opmerkelijke gelijkenis en structurele overeenkomsten die we in de ogen van de verschillende schepselen kunnen zien. Bijvoorbeeld, de octopus en de mens zijn twee volslagen verschillende soorten, waartussen geen evolutionistische verwantschap aannemelijk is of zelfs maar is voorgesteld, maar de ogen van beide soorten lijken qua structuur en functie erg op elkaar. Zelfs een evolutionist beweert niet, dat de mens en de octopus een gemeenschappelijke voorouder hebben omdat zij dezelfde ogen hebben. Deze en andere talloze voorbeelden bevestigen, dat de bewering van de evolutionisten dat ‘homogene organen bewijzen, dat levende soorten uit een gemeenschappelijke voorouder geëvolueerd zijn’ geen wetenschappelijke basis hebben.
Mammal Twins That Defy Homology | |
Two Unrelated Extinct Mammals With Giant Teeth | |
Another example of extraordinary resemblance between placental and marsupial mammal "twins," is that between the extinct mammals Smilodon (1) and Thylacosmilus (2), both predators with enormous front teeth. The great degree of resemblance between the skull and teeth structures of these two mammals, between which no evolutionary relationship can be established, overturns the homological view that similar structures are evidence in favour of evolution. | |
Tasmanian Wolf and Its North American Counterpart | |
The presence of "twin" species between marsupial and placental mammals deals a serious blow to the claim of homology. For example, the marsupial Tasmanian wolf and the placental wolf found in North America resemble each other to an extraordinary degree. On the Right can be seen the skulls of these two highly similar animals. Such a close resemblance between the two, which cannot be suggested to have any "evolutionary relationship", completely invalidates the claim of homology | |
1. North American wolf skull |
Eigenlijk zouden de homogene organen een grote vernedering voor de evolutionisten moeten zijn. De bekentenis van de beroemde evolutionist Frank Salisbury liet zien hoe in zijn bewering totaal verschillende soorten eenzelfde soort ogen hadden en hoe dit de impasse van de homologie onderstreepte:
“Zelfs iets dat zo ingewikkeld is als het oog, is verschillende malen verschenen; bijvoorbeeld, bij de inktvis, de gewervelde dieren en de antropoïde. Het is al erg genoeg om voor de oorsprong van zoiets één maal ter verantwoording geroepen te moeten worden, maar de gedachte dat zoiets verschillende malen geproduceerd zou zijn volgens de moderne synthetische theorie, brengt mij totaal in de war.”173
In terms of structure, the eyes of humans and octopuses are very much alike. However, the fact that the two species have similar organs doesn’t imply that they evolved from a common ancestor. Not even evolutionists try to account for the similarity of the eyes of the octopus and man by positing a common ancestor. |
Er zijn vele wezens die ondanks een grote fysieke gelijkheid, geen enkele claim op evolutionistische verwantschap kunnen leggen. Twee grote taxonomische groepen in de zoogdieren, de dieren met een baarmoeder en de buideldieren zijn hier een voorbeeld van. Evolutionisten geven toe, dat deze twee groepen zoogdieren zich in het begin van de ontwikkelingsperiode van de zoogdieren van elkaar hebben afgescheiden en de ontwikkeling van elke groep een heel eigen weg is gegaan. Maar er zijn talloze wezens met een uiterlijk dat eenzelfde uitgangspunt heeft tussen deze twee groepen, waarvan gezegd wordt, dat ze ieder volledig apart zijn. De Amerikaanse biologen Dean Kenyon en Percival Davis geven het volgende commentaar:
Volgens de theorie van Darwin, hebben de patronen voor wolven, katten, eekhoorns, marmotten, miereneters, mollen en muizen zich ieder twee maal geëvolueerd; één maal in de zoogdieren met een baarmoeder en opnieuw volledig onafhankelijk daarvan in de buideldieren. Hierdoor komen we bij de verbijsterende bewering, dat in een onwilkeurig, niet-gestuurd proces van mutatie en natuurlijke selectie, op de één of andere manier dezelfde eigenschappen verschillende malen in de ver van elkaar verwijderde organismen verschillende malen tevoorschijn kwamen.”174
Professor Michael Denton: “Evolutie is een theorie die in een crises verkeert.” |
Om de bewering van de evolutionisten over homologie serieus te nemen, zouden gelijke (homologe) organen in verschillende wezens met eenzelfde (homologe) DNA-structuur gecodeerd moeten zijn. Maar dat zijn ze niet. In de meeste gevallen is de genetische codering heel anders. Verder geeft een gelijke genetische codering van het DNA in verschillende wezens vaak totaal verschillende organen.
Michael Denton, een Australische professor in de biochemie, beschrijft in zijn boek: “Evolution: A theory in crisis” de genetische impassen van de evolutionistische interpretatie van de homologie: “Homologe structuren worden vaak bepaald door niet-homologe genetische systemen en het concept van de homologie kan zelden naar de embryologie getraceerd worden.”175
Een beroemd voorbeeld over dit onderwerp is “de homologie van de vijf vingers” die in bijna alle evolutionistische tekstboeken genoemd wordt. Tetrapoden, dat zijn dieren met een ruggegraat die op het land leven, hebben aan voor- en achterpoten vijf vingers en vijf tenen. Hoewel dit niet altijd het uiterlijk van vijf vingers heeft, zoals wij dat kennen, worden zij door hun botstructuur als vijf-vingerig (-tenig) beschouwd. De voor- en achterpoten van een kikker, hagedis, eekhoorn of aap zijn zo. De skeletstructuur van vogels en vleermuizen hebben ook dit basisontwerp.
Evolutionisten beweerden, dat al deze wezens van eenzelfde voorvader afstamden, en deze bewering wordt in bijna alle basisbronnen van de biologie in de 20ste eeuw genoemd als een sterk bewijs voor de evolutie. Genetische ontdekkingen in de 80-er jaren van de 20ste eeuw verwerpen deze evolutionitische bewering. Men realiseerde zich, dat het vijfvingerige patroon van de ledenmaten van verschillende schepselen gecontroleerd werd door heel verschillende genen. De evolutionistische bioloog William Fix beschrijft de val van deze evolutionitsche thesis op de volgende manier:
De oudere tekstboeken over de evolutie leggen sterk de nadruk op het idee van de homologie, en verwijzen naar de duidelijke gelijkenis tussen skeletten van ledenmaten van verschillende dieren. Het patroon van de vijfvingerige ledenmaten wordt gevonden in de arm van een mens, de vleugel van een vogel en de vin van een walvis en dit wordt gezien als een aanduiding voor een gemeenschappelijke oorsprong. Als deze verschillende structuren nu door eenzelfde genencomplex overgeleverd zouden zijn, en zo nu en dan door mutaties veranderd zouden zijn en aan de natuurlijke selectie onderhevig, dan zou de theorie nog aannemelijk zijn. Helaas is dit niet het geval. We weten nu, dat homologe organen in de verschillende soorten door totaal verschillende genencomplexen worden geproduceerd. Het concept van homologie in termen van dezelfde genen die van een gemeenschappelijke voorouder doorgegeven worden, is afgebroken…”176
Een ander punt is, dat volgens de evolutionistische homologie de embryologische ontwikkeling (de ontwikkelingsfase in het ei of in de baarmoeder van de moeder) van soorten met homologe organen parallel aan elkaar moet lopen. Maar de embryologische ontwikkeling van dit soort organen is in elk levend soort weer volkomen anders.
Concluderend kunnen we zeggen, dat genetisch en embryologisch onderzoek bewezen hebben, dat het concept van de homologie die door Darwin als bewijs voor de evolutie van levende wezens uit een gemeenschappelijke voorouder werd gezien, in geen geval als een bewijs gezien kan worden. Hierover kan de wetenschap zeggen, dat het keer op keer bewezen heeft dat de these van Darwin onjuist is.
Haeckel was een evolutionist die op een bepaalde manier nog gepassioneerder was dan Darwin. Daarom aarzelde hij ook niet om wetenschappelijke gegevens te vervormen en divers bedrog toe te passen. |
De beweringen van evolutionisten, dat de homologie een bewijs voor de evolutie is, is op het niveau van de organen en op het niveau van de moleculen onjuist. Evolutionisten zeggen dat de DNA-codes of de proteïnestructuren van verschillende levende soorten overeenkomstig zijn en dat deze overeenkomstigheid een bewijs is, dat deze levende soorten uit een gemeenschappelijke voorouder of uit elkaar geëvolueerd zijn.
In werkelijkheid werken de resultaten van de moleculaire vergelijking helemaal niet in voordeel van de evolutietheorie. Er zijn grote moleculaire verschillen tussen schepsels die erg op elkaar lijken en verwant aan elkaar lijken te zijn. Bijvoorbeeld, de structuur van Cytochroom-C, één van de belangrijkste proteïnen voor de ademhaling, is voor de levende wezens van dezelfde klasse ongelooflijk verschillend. Volgens onderzoek dat hierover is uitgevoerd, is het verschil tussen twee verschillende soorten reptielen groter dan het verschil tussen een vogel en een vis of een vis en een zoogdier. Een andere studie laat zien, dat de moleculaire verschillen tussen een paar vogels groter is dan de verschillen tussen dezelfde vogels en zoogdieren. Er is ook ontdekt, dat de moleculaire verschillen tussen bacteriën die erg op elkaar lijken groter zijn dan de verschillen tussen zoogdieren en amfibieën of insekten.177
Er zijn vergelijkingen gemaakt met hemoglobine, myoglobine, hormonen en genen en men kwam tot dezelfde conclusie.178
Hierover en over andere ontdekkingen geeft Dr. Michael Denton het volgende commentaar:
“Iedere klasse is op moleculair niveau uniek, geïsoleerd en niet verbonden door een tussenvorm. Dus moleculen waren net als fossielen niet in staat om een belangrijke tussenschakel te leveren, waar zolang in de evolutionistische biologie naar gezocht is… Op moleculair niveau is geen enkel organisme: ‘voorouder’ of ‘primitief’ of ‘ver-ontwikkeld’ in vergelijking met zijn verwanten… Men twijfelt er nauwelijks aan, dat als dit moleculair bewijs een eeuw geleden beschikbaar was geweest… het idee van de organische evolutie nooit geaccepteerd zou zijn geweest.”179
Het onderzoek in de jaren 90 van de 20ste eeuw over de genetiche codes van levende zaken verslechterde de situatie van de evolutietheorie over deze zaak. In deze experimenten werden in plaats van eerdere vergelijkingen met alleen maar proteïnevolgorden, “ribosomaal RNA (rRNA)-volgorden vergeleken, en tenslotte werd er naar een ‘evolutionistische boom” gezocht. Maar de evolutionisten werden door de resultaten teleurgesteld. Volgens de Franse biologen Hervé Philippe en Patrick Forterre: “Waren steeds meer reeksen beschikbaar, maar het bleek, dat de meeste proteïne-fylogenies zowel met elkaar als met de rRna-boom in tegenstrijd waren.”180
Naast de vergelijking van rRNA werden de DNA-codes van de genen van levende wezens ook vergeleken, maar de resultaten waren het tegenovergestelde van de ‘levensboom” die door de evolutie was voorgesteld. De moleculair biologen James Lake, Ravi Jain en Maria Rivera benadrukten dit in een artikel in 1999:
“Wetenschappers zijn begonnen om verschillende genen van verschillende organismen te analyseren en ontdekten, dat hun verwantschap met elkaar niet in overeenstemming is met de evolutionistische levensboom, die van alleen de rRNA-analyse afgeleid is.”181
Noch de vergelijking om die uit de proteïnen gemaakt werden, noch die van rRNA’s of genen bevestigden de vooronderstelling van de evolutietheorie. Carl Woese, beroemd bioloog van de Universiteit van Illinois, heeft dit erover te zeggen:
“Er is geen consistent organisch fylogenie uit de vele individuele proteïne-fylogenies die tot dusver geproduceerd zijn, verschenen. Overal kunnen fylogenetische buitensporigheden gezien worden in de universele boom, van de wortel tot de belangrijkste takken en onder de verschillende (groepen) tot zelfs tot het uiterlijk van de belangrijkste groepen.”182
Het feit dat de resultaten van de moleculaire vergelijking niet voor de evolutietheorie, maar eerder daartegen spreken, wordt ook toegegeven in een artikel met als titel “Is it time to uproot the tree of life?” gepubliceerd in het tijdschrift Science in 1999. Dit artikel door Elzibet Pennisi zegt, dat de genetische analyse en vergelijkingen die door de Darwinistische biologen zijn uitgevoerd om het licht over de ‘levensboom’ te laten schijnen, eigenlijk tot de tegenovergestelde resultaten leidden, en zegt dat: “de nieuwe gegevens vervuilen het evolutionistische plaatje”
Een jaar geleden dachten biologen die de nieuwe reeksen genomen van meer dan een dozijn micro-organismen bestudeerden dat deze gegevens wellicht de geaccepteerde belangrijkste levenslijnen van de vroegste geschiedenis zouden ondersteunen. Maar wat zij zagen, verbaasden hen. De vergelijking van de beschikbare genomen verhelderde het plaatje, hoe de belangrijkste groepen zich ontwikkeld hadden niet, het bracht het in verwarring. En nu met nog acht microbiale reeksen in de hand, wordt de situatie nog verwarrender.. Vele evolutionistische biologen hadden gedacht, dat zij ruwweg het begin van de drie koninkrijken van het leven zouden zien… toen de volledige DNA-reeksen de weg vrij maakten om andere soorten genen te vergelijken, verwachtten onderzoekers, dat zij deze details eenvoudig aan de boom konden toevoegen. Maar “niets is verder van de waarheid afgelegen” zegt Claire Fraser, hoofd van The institute for genomic research (TIGR) in Rockville, Maryland. In plaats daarvan hebben de vergelijkingen vele versies van de levensboom opgelevert die verschillen van de rRNA-boom en ook in tegenstrijd met elkaar zijn…”183
Hoe meer onderzoek er gedaan wordt, des te meer het concept van de homologie terrein verliest. Vergelijkingen van proteïnen, rRNA’s en genen laten zien dat schepsels die volgens de evolutietheorie nauw aan elkaar verwant zijn, eigenlijk totaal van elkaar verschillen. Een studie uit 1996 gebruikte 88 proteïnenreeksen en deelde de konijnen bij de primaten in, in plaats van knaagdieren; een analyse in 1998 van 13 genen in 10 diersoorten plaatste zeeëgels onder de chordata; een andere studie in 1998 gebaseerd op 12 proteïnen plaatste koeien dichter bij walvissen dan bij paarden. Moleculair bioloog Jonathan Well beschrijft de situatie:
“De inconsistenties in de bomen zijn op verschillende moleculen gebaseerd, en de vreemde bomen die het resultaat van een aantal moleculaire analyses zijn hebben nu de moleculaire fylogenie in een crisis gebracht.”184
Het menselijk embryo heeft geen kieuwen |
Eens gedefinieerd als erfenis van de voorouders, zijn de vouwen die het menselijk embryo heeft opnieuw gedefinieerd. Er is nu aangetoond, dat het menselijk embryo geen recapotulaire evolutionistische geschiedenis van de mens ondergaat. |
Wat we de recapitulatietheorie noemen, is al lang uit de wetenschappelijke literatuur verbannen, maar wordt nog steeds als een wetenschappelijke realiteit genoemd in een aantal evolutionistische publicaties. De term ‘recapitulatie’ is een verkorte uitgave van de term: “ontogenetische recapitulatiefylogenese”, die aan het einde van de 19de eeuw door de evolutionistische bioloog Ernst Haeckel naar voren werd gebracht.
Deze theorie die door Haeckel ontwikkeld, is beweert, dat levende embryo’s het evolutionistische proces van hun pseudo-voorouder ondergaan. Hij theoretiseerde, dat tijdens de ontwikkeling in de baarmoeder van de moeder, het menselijk embryo eerst de eigenschappen van een vis laat zien, daarna van een reptiel en tenslotte van een mens.
In de jaren hierna is bewezen, dat deze theorie volslagen onzin is. Nu weten we, dat de ‘kieuwen’ die in het vroege stadium van het menselijk embryo zouden verschijnen, eigenlijk de eerste fases van het kanaal van het middenoor, de bijschildklieren en de zwezerik zijn. Het embryonale deel dat aan de eierzak verbonden was, blijkt een orgaan te zijn dat bloed voor het embryo maakt. Het deel dat als staart door Haeckel en zijn volgelingen gezien werd, is eigenlijk de ruggengraat, die op een staart lijkt, want het heeft die vorm voordat de benen komen.
Dit zijn in de wetenschappelijke wereld universeel erkende feiten en zij worden zelfs door de evolutionisten aanvaard. George Gaylord Simpson, één van de stichters van het Neodarwinisme schrijft:
“Haeckel heeft het evolutionistische principe dat daarmee samenhing niet goed begrepen. Er is nu duidelijk bewezen, dat de ontwikkelingsleer niet de fylogenese herhaalt.”185
In een ander artikel, dat in American Scientist is verschenen, lezen we:
“Zeker, de biogenetische wet is zo dood als een pier. Het is tenslotte in de jaren vijftig uit de biologieboeken verbannen. En als serieus discussie-onderwerp was het al in de twintiger jaren afgedaan…”186
Een ander interessant aspect van de ‘recapitulatie’ was Ernst Haeckel zelf, een charlatan die zijn tekeningen vervalste om zijn theorie te ondersteunen. Haeckels vervalsingen lieten zien, dat de vis en het menselijk embryo op elkaar leken. Toen hij gepakt werd, was zijn enige verdediging, dat andere evolutionisten dezelfde misdrijven hadden begaan:
“Na deze compromitterende bekentenis van “vervalsingen” moet ik mijzelf als schuldig en vernederd zien, als ik niet de troost had gehad om in de gevangeniscel honderden medebedriegers te zien, waaronder vele vertrouwde observatoren en uitgelezen biologen. De grote meerderheid van alle diagrammen in de beste biologieboeken, verhandelingen en rapporten zijn in dezelfde mate bedrog, want zij zijn alle niet exact, en in meer of mindere mate uitgedokterd, geschematiseerd en geconstrueerd.”187
Er zijn beslist honderden medebedriegers onder de vele vertrouwde observatoren en uitgelezen biologen” wier studies vol met bevooroordeelde conclusies, verminkingen en zelfs bedrog zijn. Dit, omdat zij zichzelf allemaal geconditioneerd hebben om de evolutietheorie te laten overwinnen, hoewel er geen schijn van wetenschappelijk bewijs is om die te ondersteunen.
160 Loren C. Eiseley, “The immense journey,” Vintage Books, 1958, p. 186.
161 Charles Darwin, “The origin of species: a facsimile of the first edition”, Harvard University press, 1964, p. 184.
162 Norman Macbeth Darwin retried: An appeal to reason, Harvard common press, New York: 1971, p. 133.
163 Ibid, p. 36.
164 Loren C. Eiseley, “The immense journey,”Vintage Books, 1958, p. 186.
165 Dr. Lee Spetner, “Lee Spetner/Edward Max Diologue: Continuing an exchange with Dr. Edward E. Max”, 2001, http:/ www.trueorigin.org/spetner2.asp
166 Ibid.
167 Ibid.
168 Francisco J. Ayala, “The mechanisms of evolution”, Scientific American, vol. 239, September 1978, p. 64.
169 Dr. Lee Spetner, “Lee Spetner/Edward Max “Dialogue: continuing an exchange with Dr. Edward E. Max.”2001, http://www.trueorigin.org/spetner2.asp
170 “S.R. Scadding, “Do ‘vestigial organs’provide evidence for evolution?” Evolutionary theorie, vol. 5, may 1981, p. 173.
171 “The merck manual of medical information, Home edition. New Jersey: Merck & Co., Inc. The Merck publishing group, Rahway, 1997.
172 H. Enoch, Creation and evolution,”New York; 1966, pp. 18-9.
173 Frank Salisbury, “Doubts about the modern synthetic theory of evolution”, American biology teacher, September 1971, p. 338.
174 Dean Kenyon & Percival Davis, “Of pandas and people: The central question of biological orgins”, Dallas: Haughton Publishing, 1993, p. 33.
175 Michael Denton, “Evolution: a theory on crisis”, London, Burnett Books, 1985, p. 145.
176 William Fix, “The bone peddlers: Selling evolution”Newy York: Macmillan publishing Co., 1984, p. 189.
177 W. R. Bird, “The origin of species revisted, Thomas Nelson Co., Nashville: 1991, pp. 98-99; Percival Davis, Dean Kenyon, “Of pandas and people, Haughton Publishing Co., 1990, pp. 35-8.
178 W.R. Bird, “The origin of species revisited, pp. 98-99, 199-202.
179 Michael Denton. “Evolution: a theory in crisis”, London: Burnet Books, 1985, pp. 290-1
180 Hervé Philippe en Patrick Forterre, « The rooting of the universal tree of life is not reliable”, Journal of molecular evolution, vol 49, 1999, p. 510.
181 James Lake, Ravi Jain en Maria Rivera, « Mix and match in the tree of life”, Science, vol. 283, 1999, p. 2027.
182 Carl Woese, “The universal anchestor”, Proceedings of the National academy of science, USA 95, (1998), p. 6854
183 Ibid.
184 Jonathan Wells, “Icons of evolution,”Regnery Publishing, 2000, p. 51.
185 G.G. Simpson, W. Beck, “An introduction to biology”, New York: Harcourt Brace and world, 1965, p. 241.
186 Keith S. Thompson, “Ontogeny and phylogeny recapitulated”, American Scientist, vol 76, May/June 1988, p. 273.
187 Francis Hitching, “The neck of the giraffe: Where Darwin went wrong,” New York: Ticknor and Fields, 1982, p. 204.