In de voorafgaande hoofdstukken hebben we gezien, hoe het fossielenarchief de evolutietheorie ontkracht. Eigenlijk hadden we hier niets over hoeven te vertellen, want de evolutietheorie was al veel eerder niet meer houdbaar, dit is lang voordat we bij de beweringen van het ‘ontstaan der soorten’ komen en het bewijs daarvoor van de fossielen. Het onderwerp dat de evolutietheorie al vanaf het eerste begin onzinnig maakt, is de vraag hoe het leven op aarde begon.
Als de evolutietheorie met deze vraag omgaat, zegt het, dat het leven met een cel begonnen is, die door toeval ontstaan is. Volgens dit scenario hebben er vier biljoen jaar geleden een aantal levenloze chemische elementen een reactie ondergaan in de prehistorische aardsoep waarbij onder invloed van bliksem en druk de eerste levende cel gevormd is.
Het eerste dat hier gezegd moet worden, is, dat de bewering, dat leven-loze stoffen samenkomen en dan leven vormen, onwetenschappelijk is en tot dusver niet door wetenschappelijk onderzoek of observaties geverifieerd kan worden. Leven komt slechts uit het leven voort. Iedere levende cel wordt gevormd door de vermenigvuldiging uit een andere cel. Niemand ter wereld is er in geslaagd om een levende cel te maken door levenloze stoffen bij elkaar te voegen, zelfs niet in de modernste en best toegeruste laboratoria.
De evolutietheorie beweert, dat de cel van een levend wezen, die nog niet geproduceerd kan worden als alle menselijke intellect, kennis en technologie samen worden gebracht, door toeval in de prehistorische aardsoep tot stand is gekomen. Op de volgende pagina’s zullen we laten zien, waarom deze bewering in strijd is met de meest basale principes van de wetenschap en de rede.
Als iemand gelooft, dat een levende cel door het toeval tot stand is gekomen, dan weerhoudt hem niets om het volgende verhaal dat we hieronder vertellen, ook te geloven. Het is het verhaal van een stad:
Op een dag zat in een verlaten land een klomp klei tussen twee rotsen geperst en wordt na de regen nat. De natte klei droogt en wordt hard als de zon opkomt en krijgt een harde, weerbare vorm. Daarna worden deze rotsen, die ook als een soort vorm functioneren, op de een of andere manier in stukken geslagen en dan verschijnt er een nette, goedgevormde, sterke baksteen. Dit gaat zo door tot er honderden en duizenden van dit soort bakstenen op dezelfde plaats gevormd worden. En door het toeval wordt geen van de bakstenen die eerder gevormd zijn, beschadigd. Hoewel ze gedurende duizenden jaren blootstaan aan storm, regen, wind, blakerende zon en vrieskou, ontstaan er geen barsten in de bakstenen, noch breken ze of worden ze weggesleept, maar ze wachten daar op dezelfde plaats met hetzelfde doel als de andere bakstenen die gevormd worden.
Als er voldoende bakstenen zijn, dan richten zij een gebouw op door zich naast en op elkaar te stapelen door op een willekeurige manier heen en weer verplaatst te worden onder het effect van natuurlijke omstandigheden zoals wind, stormen of tornado’s. Ondertussen wordt er zoiets als cement of een aardemengsel gevormd onder natuurlijke omstandigheden om precies op tijd tussen de bakstenen te komen en ze aan elkaar te voegen. Terwijl dit allemaal gebeurt wordt er onder de aarde ijzererts gevormd onder ‘natuurlijke omstandigheden’ en dit vormt de fundamenten van een gebouw dat door deze bakstenen gevormd wordt. Aan het eind van het proces staat er een volledig gebouw met alles wat daarvoor nodig is, en met het timmerwerk en de installaties intact.
Natuurlijk bestaat een gebouw niet alleen uit een fundering, bakstenen en cement. Hoe worden dan de ontbrekende materialen verkregen? Het antwoord is eenvoudig; alle soorten materialen die voor de bouw van het gebouw nodig zijn, zijn in de aarde waarop het opgericht is, aanwezig. Silicium voor het glas, koper voor de elektrische kabels, ijzer voor de kolommen, balken, waterpijpen etc zijn allemaal overvloedig in de aarde aanwezig. Er is slechts de vaardigheid van de natuurlijke omstandigheden nodig om deze materialen om te vormen en ze in het gebouw te plaatsen. Alle installaties, al het timmerwerk en accessoires worden tussen de bakstenen geplaatst met behulp van blazende wind, regen en aardbevingen. Alles gaat zo goed, dat de bakstenen zich zodanig plaatsen, dat zij de nodige ruimte voor ramen overlaten, alsof zij wisten, dat iets wat glas genoemd wordt, zich later onder natuurlijke omstandigheden zou vormen. Verder zijn ze niet vergeten om wat ruimte open te laten voor de installatie van water, elektriciteit en verwarmingsinstallaties, die ook door het toeval gevormd worden. Alles is zo goed gegaan, dat de toevalligheden en de natuurlijke omstandigheden een perfect ontwerp hebben gemaakt. Als u er nog steeds in geslaagd bent om dit verhaal tot dusver te blijven geloven, dan moet het voor u niet moeilijk zijn om zich te verbeelden hoe de andere gebouwen van de stad, de fabrieken, het wegennet, fundering, communicatie en transportsystemen tot stand zijn gekomen. Als u over technische kennis beschikt en vertrouwd bent met het onderwerp kunt u zelfs een bijzonder ‘wetenschappelijk’ boek van een aantal delen schrijven, waarin uw uiteenzet hoe u theorieën over “het evolutionistische proces van een vuilverwerkingssysteem en zijn overeenkomst met de huidige structuren” eruit zien. U kunt dan zeker met een academische beloning vereerd worden voor uw verhelderende studie en u kunt zichzelf als een genie te beschouwen, die het licht over de mensheid verspreidt.
De evolutietheorie beweert, dat het leven door toeval tot stand is gekomen. Het is een bewering, die niet minder absurd is dan ons verhaal, want met al zijn operationele systemen, communicatiesystemen, transport en management, is een cel niet minder ingewikkeld dan een stad.
Tde complexiteit van de cel | |
De cel is het ingewikkeldste en elegantst ontworpen systeem dat de mens ooit heeft aanschouwd. Professor in de biologie, Michael Denton, legt met een voorbeeld de complexiteit in zijn boek ‘Evolutie: een theorie in crises’, uit: | |
“Om de realiteit van het leven te begrijpen, zoals zij door de microbiologie duidelijk is geworden, moeten we ons een cel voorstellen die duizend miljoen maal vergroot is, tot hij twintig kilometer in doorsnee is en op een gigantisch luchtschip lijkt, dat groot genoeg is om een grote stad als Londen of New York te bedekken. We zien dan een voorwerp van onvergelijkbare complexiteit en toegepast ontwerp. Aan de oppervlakte van de cel zien we miljoenen openingen, zoals poorten van een groot ruimteschip, deze gaan open en dicht om een voortdurende stroom materialen in en uit laten gaan. Als we één van deze openingen binnengaan, dan bevinden wij ons in een wereld van superieure technologie en ontzagwekkende complexiteit ...(een complexiteit) die voorbij onze creatieve mogelijkheden ligt, een realiteit die de duidelijke tegenpool van het toeval is, wat in elk opzicht alles wat met de intelligentie van de mens gemaakt is, te boven gaat...” 1. NUCLEUS: All the information regarding the human body is recorded as a complex code in the DNA molecule here. |
In de tijd van Darwin wist men nog niets over de complexe structuur van de levende cel, en men schreef het leven toe aan “toevalligheden en natuurlijke omstandigheden” en dit achtten de evolutionisten overtuigend genoeg.
De technologie van de twintigste eeuw heeft zich verdiept in het kleinste onderdeel van het leven en het is duidelijk geworden, dat de cel het ingewikkeldste systeem is waar de mensheid ooit mee te maken heeft gehad. Tegenwoordig weten we, dat een cel krachtcentrales heeft om de energie op te wekken die de cel gebruikt, fabrieken die de enzymen en hormonen produceren die essentieel voor het leven zijn, een databank waar alle benodigde informatie opgeslagen is van de producten die gevormd worden, ingewikkelde transportsystemen en pijpleidingen om de grondstoffen en producten van de ene plaats naar de andere te vervoeren, geavanceerde laboratoria en raffinaderijen om grondstoffen die van buiten komen, af te breken en ze in bruikbare stukken te verdelen, en gespecialiseerde proteïne van de celmembranen om te controleren wat er binnen komt en wat er naar buiten gaat. En dit is nog maar een klein deel van het ongelooflijke ingewikkelde systeem.
W.H. Thorpe, een evolutionistische wetenschapper, moet bekennen dat: “het eenvoudigste soort cel een mechanisme heeft, dat veel ingewikkelder is dan een”machine die een mens bedacht heeft, laat staan gemaakt.”114
Een cel is zo ingewikkeld, dat zelfs het hoge technologische niveau dat de mensheid bereikt heeft, er niet voor kan zorgen, dat er één gemaakt wordt. Er is nog nooit poging geslaagd om een kunstmatige cel te maken. Integendeel alle pogingen daartoe zijn nu opgegeven.
De evolutietheorie beweert, dat dit systeem, dat de mensheid met al zijn intelligentie, kennis en technologie, die haar ter beschikking staan niet in staat is na te maken, door toeval tot stand is gekomen onder de omstandigheden van de aardse oersoep. Om nog een ander voorbeeld te geven: de waarschijnlijkheid dat er door het toeval een cel gevormd wordt, is even onwaarschijnlijk als het drukken van een boek door een explosie in een drukkerij.
De Engelse wiskundige en astronoom Sir Fred Hoyle gaf in één van zijn interviews dat in het Nature tijdschrift van 12 november 1981 gepubliceerd werd, eenzelfde soort vergelijking. Hoewel hij zelf een evolutionist is, drukte Hoyle zich als volgt uit om de kans aan te geven, dat hogere levensvormen op deze manier tot stand zijn gekomen, hij gaf aan dat die net zo groot is als de kans dat een tornado over een vuilnisbelt raast en daardoor een Boeing 747 samenstelt.115 Dit houdt in, dat het voor een cel niet mogelijk is door toeval tot stand te komen en dat deze daarom beslist ‘geschapen’ moet zijn.
Eén van de belangrijkste redenen waarom de evolutietheorie niet kan verklaren hoe een cel is ontstaan, is de ‘onveranderlijke complexiteit’ van een cel. Een levende cel onderhoudt zichzelf door de harmonieuze samenwerking van de vele organellen. Als slechts één organel niet meer kan werken, dan blijft de cel niet langer in leven. De cel heeft niet de kans om op een onbewust mechanisme te wachten, een mechanisme zoals natuurlijke selectie of mutatie, die het in staat stelt zich te ontwikkelen. De eerste cel op aarde was dus noodzakelijkerwijs een volledige cel en bezat alle vereiste organellen en functies en dit betekent beslist, dat deze cel geschapen moet zijn geweest.
Bekentenissen van evolutionisten | ||||
De grootste crises waar de evolutietheorie tegen aanhikt is het verklren van de verschijning van het leven. De reden daarvoor is dat organische moleculen zo ingewikkeld zijn, dat hun vorming onmogelijk verklaard kan worden als toevalligheid, en het is duidelijk onmogelijk, dat een organische cel door toeval gevormd kan worden.
Evolutionisten werden geconfronteerd in het tweede kwart van de twintigste eeuw met de vraag van de oorsprong van het leven. Eén van de leidende autoriteiten op het gebied van de moleculaire evolutie, de Russische evolutionist Alexander I. Oparin, zei in zijn boek: De oorsprong van het leven, dat in 1936 werd uitgegeven: Helaas blijft de oorsprong van de cel een vraag die werkelijk het donkerste punt van de hele evolutietheorie is. (1) (Alexander I. Oparin, Origin of Life (1936) New York: Dover publications, 1953 (herdruk), p. 196)
Sinds Oparin hebben evolutionisten talloze experimenten uitgevoerd, onderzoeken gedaan en observaties gemaakt om te bewijzen, dat de cel door toeval gevormd heeft kunnen worden. Maar die pogingen hebben het ingewikkelde ontwerp van de cel alleen maar duidelijker gemaakt en hebben dus de hypothesen van de evolutionisten nog meer verworpen. Professor Klaus Dose, de president van het Instituut voor Biochemie aan de Universiteit van Johannes Gutenberg, zegt: “Meer dan dertig jaar experimenteren met betrekking tot de oorsprong van het leven op terreinen van chemie en moleculaire evolutie hebben tot een beter begrip geleid van de immensheid van het probleem van de oorsprong van het leven op aarde, in plaats van dat het naar een oplossing geleid heeft. Bijna alle discussies over de voornaamste theorieën en experimenten op het terrein eindigen in een positie die schaakmat is of in een erkenning van de onwetendheid.”(2) (Klaus Dose, “The origin of life: more questions than answers”, Interdisciplinary science reviews, vol. 13. no. 4, 1988, p. 348) De volgende uitspraak van de geochemist Jeffrey Bada van San Diego Scripps Institute maakt de hulpeloosheid van de evolutionisten over deze impasse duidelijk: “Nu, op het moment dat we de twintigste eeuw achter ons laten, hebben we nog steeds het grootste onopgeloste probleem dat we hadden toen we de twintigste eeuw ingingen: hoe is het leven op aarde ontstaan?” (3) (Jeffrey Bada, Earth februari 1998, p. 40) Een wetenschappelijke schrijver voor de New York Times, Nicholas Wade, geeft in juni 2000 eenzelfde soort commentaar: “Alles over de oorsprong van het leven op aarde is een mysterie, en het lijkt wel hoe meer we weten, des te acuter de puzzel wordt.” (4) (Nicholas Wade, “Life origins get Murkiet and messier”. The New York Times, 13 juni 2000, pp. D1-D2) |
Dit dus over de cel, maar de evolutie kan zelfs de bouwstenen van de cel niet verklaren. De formatie, onder natuurlijke omstandigheden, van zelfs maar een enkel proteïne van de duizenden complexe proteïnemoleculen waar een cel uit bestaat, is zelfs niet mogelijk.
Proteïnes zijn gigantische moleculen die uit kleinere eenheden samengesteld zijn, deze kleine eenheden worden ‘aminozuren’ genoemd, en deze zijn in een specifieke volgorde van bepaalde hoeveelheden en structuren gerangschikt. Deze moleculen zijn de bouwstenen van een levende cel. De eenvoudigste is uit 50 aminozuren samengesteld, maar er is een aantal proteïnes die uit duizenden aminozuren bestaan.
Het cruciale punt is, dat de afwezigheid, toevoeging of herplaatsing van een enkel aminozuur in de structuur van het proteïne ervoor zorgt, dat de proteïne een nutteloze hoop moleculen wordt. Ieder aminozuur heeft zijn eigen plaats en eigen orde. De evolutietheorie, die beweert, dat het leven door toeval ontstaan is, kan onmogelijk deze orde verklaren, want die is te opmerkelijk om door het toeval te laten verklaren. (Verder is de theorie zelfs niet in staat om de bewering van de toevallige vorming van de aminozuren uit te leggen, dit bespreken we later).
Het feit dat de functionele structuur van proteïne absoluut niet door het toeval tot stand kan zijn gekomen, kan gemakkelijk door een eenvoudige waarschijnlijkheidsberekening getoond worden, een berekening die iedereen kan begrijpen.
Proteïnen zijn de vitaalste elementen van levende wezens. Zij voegen zich niet alleen samen om levende cellen te vormen, maar hebben ook een sleutelpositie in de chemie in het lichaam. Proteïnen zijn actief van processen van proteïnesyntheses tot hormonale communicatie. |
Een proteïne van gemiddelde grootte bestaat uit 288 aminozuren van 12 verschillende soorten. Deze kunnen op 10 tot de 300ste maal verschillende manieren gerangschikt worden. (Dit astronomisch grote getal bestaat uit een één die door 300 nullen gevolgd word). Van alle mogelijke volgorden is er maar één die het verlangde proteïnemolecule vormt. De rest zijn aminozuurketens die volslagen nutteloos zijn of anders zelfs schadelijk voor levende wezens.
Met andere woorden, de mogelijkheid dat er een proteïne gevormd wordt is 1 tot de 300ste maal. De waarschijnlijkheid van deze ‘1’ is praktisch onmogelijk. (In de wiskunde wordt een waarschijnlijkheid die kleiner is dan 1 van 10 tot de 50ste als een waarschijnlijkheid van nul gezien).
Verder is een proteïne van 288 aminozuren maar een bescheiden proteïne, als het vergeleken wordt met een paar van die gigantische proteïnemoleculen die uit duizenden aminozuren bestaan. Als we eenzelfde waarschijnlijkheidsberekening op deze gigantische proteïnemoleculen loslaten, zien we, dat zelfs het woord ‘onmogelijk’ ontoereikend is.
Als we een stap verder gaan op het schema van de ontwikkeling van het leven, zien we dat een proteïne op zichzelf niets betekent. Eén van de kleinste bacteriën die ooit ontdekt zijn, Mycoplasma Hominis H39, bestaat uit 600 soorten proteïnen. In dit geval moeten we de waarschijnlijkheidsberekeningen die we voor één proteïne gemaakt hebben voor elk van deze 600 verschillende soorten proteïnen maken. Het resultaat hiervan overtreft zelfs het concept van onmogelijkheid.
Sommige mensen die dit lezen en tot nu toe de evolutietheorie als een wetenschappelijke verklaring hebben geaccepteerd, kunnen misschien denken, dat deze aantallen overdreven zijn en niet de feiten weergeven. Dit is niet het geval: dit zijn definitieve en concrete feiten, Geen enkele evolutionist kan bezwaar tegen deze getallen hebben. Zij accepteren, dat de waarschijnlijkheid van de toevallige vorming van een enkel proteïne ‘even onwaarschijnlijk is als de mogelijkheid, dat een aap de menselijke geschiedenis foutloos op een typemachine uittypt.’116 Maar om in plaats daarvan de andere verklaring te accepteren, die de schepping is, blijven zij deze onmogelijkheid verdedigen.
Vele evolutionisten hebben hetzelfde feit bekend. Bijvoorbeeld: Harold F. Blum, een beroemd evolutionistische wetenschapper, zegt dat: “de spontane vorming van een polipeptide van de omvang van het kleinste bekende proteïne buiten alle mogelijkheden ligt.”117
Evolutionisten beweren, dat de moleculaire evolutie over een heel lange periode plaatsvond en dat die lange periode het onmogelijke mogelijk maakte. Maar hoe lang deze periode ook geweest mag zijn, het is niet mogelijk, dat aminozuren door het toeval proteïnen vormen. William Stokes, een Amerikaanse geoloog, geeft dit feit toe in zijn boek: Essentials of Earth history en beschrijft, dat deze kans zo klein is “dat het (de proteïne) niet gedurende miljarden jaren op miljarden planeten zal verschijnen, iedere planeet is bedekt met een deken van een geconcentreerde waterachtige oplossing die voor de aminozuren nodig is.”118
Wat betekent dit dus? Perry Reeves, een professor in de chemie, beantwoordt deze vraag:
Als men het grote aantal mogelijke structuren bekijkt, die het resultaat zijn van een eenvoudige willekeurige combinatie van aminozuren in een verdampende vijver oersoep, dan is het zeer verbijsterend aan te nemen, dat het leven op deze manier begonnen is. Het is waarschijnlijker, dat een Grote Bouwer met een blauwdruk voor zo’n taak vereist is.119
Als de toevallige vorming van zelfs maar één van deze proteïnen onmogelijk is, dan is het een miljard keren onmogelijker, dat een miljoen van dit soort proteïnen door toeval op de juiste manier bij elkaar komen en een volledige menselijke cel vormen. En verder wordt een cel niet alleen maar uit proteïnen samengesteld. Bij de proteïnen komen ook nog basiszuren, koolhydraten, lipiden, vitaminen en vele andere chemicaliën zoals elektrolyten die in speciale hoeveelheden, harmonie en ontwerp met betrekking tot de structuur en functie gerangschikt zijn. Elk hiervan functioneert als bouwsteen of als medemolecule in de verschillende organellen.
Robert Shapiro, een professor in chemie aan de Universiteit van New York en DNA-expert, heeft de waarschijnlijkheid van de toevallige vorming van de 2000 soorten proteïnen uitgerekend die in een enkele bacterie gevonden worden. (Er worden 200.000 verschillende soorten proteïnen in de menselijke cel gevonden). Het getal dat gevonden werd, was een 1 tegen een 10 tot de 40000.120 (Dat is het ondenkbare getal dat verkregen wordt als je 40.000 nullen achter de 1 zet).
Een professor in toegepaste wiskunde en astronomie van het University College (Cardiff Wales), Chandra Wickramasinghe, geeft het volgende commentaar:
“De waarschijnlijkheid van de spontane vorming van het leven uit levenloze materie is een getal met 40.000 nullen daarachter. Het is groot genoeg om Darwin en de hele evolutietheorie te begraven. Er was geen oersoep, noch op deze planeet noch op een andere, en als het begin van het leven niet willekeurig was, moet het daarom het resultaat van een doelbewuste intelligentie zijn.”121
Sir Fred Hoyle geeft het volgende commentaar op deze onwaarschijnlijke getallen:
Zo’n theorie (dat het leven door een intelligentie gevormd is) is beslist zo duidelijk, dat men zich afvraagt, waarom dit niet algemeen als iets vanzelfsprekends geaccepteerd is. De redenen daarvoor zijn eerder psychologisch dan wetenschappelijk.122
De reden waarom Hoyle de term psychologisch gebruikt, is de zelfconditionering van de evolutionisten om maar niet te accepteren, dat leven geschapen kan zijn. Deze mensen hebben zich als voornaamste doel gesteld om het bestaan van Allah te verwerpen. Dat is dan ook de enige reden waarom zij doorgaan om deze onwaarschijnlijke scenario’s te verdedigen, terwijl ook zij erkennen dat het onmogelijk is.
In nature, there are two different types of amino acids, called "left-handed" and "right-handed". The difference between them is the mirror-symmetry between their three dimensional structures, which is similar to that of a person's right and left hands. |
Laten we nu nauwkeurig bestuderen waarom het evolutionistische scenario met betrekking tot de vorming van proteïnen onmogelijk is.
Het is niet voldoende, dat de juiste aminozuren in de juiste volgorde liggen om een proteïnemolecule te vormen. Elk van de 20 verschillende soorten aminozuren die aanwezig zijn om het proteïne samen te stellen moeten ook nog linksdraaiend zijn. Er zijn twee verschillende soorten aminozuren en die worden ‘linksdraaiend’ en ‘rechtsdraaiend’ genoemd. Het verschil hiertussen is de spiegelbeeldsymmetrie tussen hun driedimensionale structuren, die of naar links of naar rechts draait.
Aminozuren van elk van deze twee groepen kunnen zich gemakkelijk met elkaar verbinden. Door onderzoek is men achter een verbazend feit gekomen: alle proteïnen in planten en dieren, van het eenvoudigste organisme tot het meest ontwikkelde, zijn uit linksdraaiende aminozuren samengesteld. Als er maar één enkele rechtsdraaiende aminozuur bij het proteïne komt, is het proteïne onbruikbaar. Ook is het interessant, dat in sommige experimenten de bacteriën die rechtsdraaiende aminozuren gekregen hadden, deze onmiddellijk vernietigden en in sommige gevallen van de gebroken stukken linksdraaiende aminozuren vormden, zodat zij ze konden gebruiken.
Laten we eens aannemen, dat het leven door toeval tot stand is gekomen, zoals de evolutionisten beweren, dat gebeurde. In dit geval zouden de links- en rechtsdraaiende aminozuren die door het toeval in de natuur gevormd werden in ongeveer even grote aantallen voorkomen. Daarom zouden alle levende wezens zowel rechts- als linksdraaiende aminozuren in hun gestel hebben, want chemisch is het voor aminozuren mogelijk, dat beide vormen zich met elkaar verbinden. Maar de proteïnen in alle levende wezens zijn slechts uit linksdraaiende aminozuren samengesteld.
De vraag is nu hoe de proteïnen van alle aminozuren alleen de linksdraaiende eruit kunnen halen en hoe kunnen ze zorgen, dat er geen enkel rechtsdraaiend aminozuur bij het levensproces betrokken wordt, dit is voor de evolutionisten nog steeds zeer confronterend. Er is geen enkele manier om zo’n bijzondere en bewuste selectie te kunnen verantwoorden.
En verder zorgt deze eigenschap van de proteïnen voor meer verwarring over de ‘toevallige’ impasse van de evolutionisten. Om een ‘betekenisvol’ proteïne te vormen, is het niet voldoende, dat er een bepaalde hoeveelheid aminozuren in een perfecte volgorde moet zijn die op de juiste manier driedimensionaal met elkaar verbonden zijn. Daarbij komt nog, dat al deze aminozuren linksdraaiend moeten zijn en dat er geen enkel rechtsdraaiend aminozuur bij mag zijn. Maar er is nog geen mechanisme voor natuurlijke selectie, dat de rechtsdraaiende aminozuren kan herkennen als zij aan de rij worden toegevoegd en dat kan herkennen, dat dit een fout is en dat zij uit de keten verwijderd moeten worden. Deze situatie elimineert de mogelijkheid tot toeval nog eens en voor altijd.
In de Brittanica Science Encyclopaedia, waarin de evolutie op uitgesproken wijze verdedigd wordt, wordt aangegeven, dat de aminozuren van alle levende wezens op aarde en de bouwstenen van complexe polymeren zoals proteïnen eenzelfde linksdraaiende asymmetrie hebben. Er wordt aan toegevoegd, dat dit gelijk staat als het duizend maal opgooien van een munt en altijd de kopzijde krijgen. In dezelfde encyclopedie staat er, dat het niet mogelijk is te begrijpen waarom moleculen linksdraaiend of rechtsdraaiend zijn en dat deze keuze fascinerend genoeg verbonden is met de bron van het leven op aarde.123
Als bij een munt altijd de kopzijde boven komt, als die een miljoen maal wordt opgegooid, moeten wij dat dan aan het toeval toeschrijven of kunnen we aannemen, dat er een bewuste interventie plaatsvindt? Het antwoord is wel duidelijk. Maar ondanks dat het zo duidelijk is, nemen evolutionisten hun toevlucht tot het toeval, alleen omdat zij niet het bestaan van een bewuste interventie willen accepteren.
De situatie is met de nucleotiden, dat is de kleinste eenheid van DNA of RNA, hetzelfde als met de linksdraaiende aminozuren. Maar in tegenstelling tot de aminozuren in levende wezens worden bij de nucleotiden alleen de rechtsdraaiende vormen gekozen. Dit is een ander geval dat nooit door het toeval uitgelegd kan worden.
Concluderend kunnen we zeggen, dat het definitief bewezen is door de waarschijnlijkheden die we tot dusver onderzocht hebben, dat de oorsprong van het leven niet door toeval uitgelegd kan worden. Als we een poging doen om de waarschijnlijkheid te berekenen van een proteïne van gemiddelde omvang dat samengesteld is uit 400 aminozuren die slechts uit de linksdraaiende aminozuren gekozen kunnen worden, komen we tot een waarschijnlijkheid van 1 tot 2 tot de 400 dat is 10 tot de 120ste. Als vergelijking kunnen we eraan denken, dat het aantal elektronen in het universum geschat wordt op 10 tot de 79, wat veel kleiner is dan dit getal. De waarschijnlijkheid dat deze aminozuren de vereiste volgorde vormen en de juiste functionele vorm geeft nog grotere getallen. Als we deze waarschijnlijkheden samenvoegen of als we het onderwerp uitbreiden naar de vorming van een groter aantal en soorten proteïnen, wordt de berekening nog onwaarschijnlijker.
The amino acid molecules that make up proteins must be linked to each other in a so-called “peptide bond”, which is only one of the many possible types of bonds found in nature. Otherwise, the resulting amino acid chains would be useless, and no proteins would be formed. |
De lange lijst die we hierboven genoemd hebben is nog niet het einde van de impasses van de evolutie. Voor aminozuren is het niet voldoende om met de juiste aantallen, volgorde en de vereiste driedimensionale structuur gerangschikt te zijn. De formatie van een proteïne vereist ook, dat een aminozuur met meer dan één arm met een ander zuur verbonden is door slechts bepaalde armen. Zo’n verbinding wordt een peptidenverbinding genoemd. Aminozuren kunnen verschillende soorten verbindingen met elkaar maken, maar proteïnen bestaan alleen uit die speciale aminozuren die een peptidenverbinding hebben.
Een vergelijking zal dit verklaren: stel je voor dat alle onderdelen van een auto volledig en op de juiste manier geplaatst zijn met uitzondering van één van de wielen, die in plaats van met schroeven en moeren bevestigd te zijn met een stukje draad vastgemaakt is en wel zodanig, dat het centrale deel van het wiel naar de grond wijst. Zo’n auto kan zelfs niet over de afstand van een meter rijden, ongeacht hoe ingewikkeld de technologie daarvan is of hoe krachtig de motor is. Op het eerste gezicht lijkt alles op de juiste plaats te zitten, maar de verkeerde verbinding van één van de wielen maakt de hele auto nutteloos. Hetzelfde geldt voor de moleculen van het proteïne, de verbinding van zelfs maar één aminozuur met een andere verbinding dan de peptidenverbinding zorgt ervoor, dat het hele molecule onbruikbaar is.
Onderzoek heeft aangetoond, dat aminozuren zich willekeurig verbinden en dat een peptidenverbinding in 50% van de gevallen plaatsvindt en dat de rest zich op een andere manier verbindt, die niet in proteïnen aanwezig is. Om goed te kunnen werken moet ieder aminozuur dat een proteïne vormt, een peptidenverbinding aangaan, net zoals het alleen uit linksdraaiende exemplaren gekozen moet worden.
Deze waarschijnlijkheid is hetzelfde als de waarschijnlijkheid dat iedere proteïne linksdraaiend is. Als we aannemen, dat het proteïne van 400 aminozuren gemaakt is, is de waarschijnlijkheid dat alle aminozuren een peptidenverbinding aangaan een kans is van 1 tegen 2 tot 399.
Since some people are unable to take a broad view of matters, but approach them from a superficial viewpoint and assume protein formation to be a simple chemical reaction, they may make unrealistic deductions such as "amino acids combine by way of reaction and then form proteins". However, accidental chemical reactions taking place in an inanimate structure can only lead to simple and primitive changes. The number of these is predetermined and limited. For a somewhat more complex chemical material, huge factories, chemical plants, and laboratories have to be involved. Medicines and many other chemical materials that we use in our daily life are made in just this way. Proteins have much more complex structures than these chemicals produced by industry. Therefore, it is impossible for proteins, each of which is a wonder of creation, in which every part takes its place in a fixed order, to originate as a result of haphazard chemical reactions.
Darwin was ignorant of DNA | |
In advancing his theory, Charles Darwin could not account for the variety of species. In any case, he would have not been unable to, being ignorant of DNA. Darwin knew neither genetics, nor biomathematics nor microbiology–branches of science that emerged only after Darwin's death. He made illusory deductions based on the limited means at his disposal and on visible similarities among living things. Since the above branches of science had not yet emerged, he had no opportunity to investigate the cell. The period in which the claims of the theory of evolution were put forward is therefore important in terms of our seeing the dimensions of the ignorance concerned. |
To summarize the subject of proteins;
• Around 100 special proteins are needed for a single protein to form.
• Protein cannot form if even one of these enzymes (proteins) required for protein synthesis is missing.
• It is not enough for these 100 enzymes to be present at the same time; they must all also be present in a special region inside the cell (a specific region inside the nucleus).
• DNA manufactures the enzymes necessary for protein to form. Proteins are also needed for DNA replication. There is no possibility of one appearing before the other. Both have to be present at the same time.
• A ribosome that serves as a factory for protein formation must also exist. But the ribosome is itself made up of proteins. Therefore, proteins are needed for ribosomes to exist, and ribosomes are needed for proteins.
• It is impossible for one to form before the other. Proteins, DNA, the ribosome, the cell nucleus, mitochondria that produce energy and all the other organelles in the cell must all exist at one and the same time.
• The enzymes essential for protein to form have to be sent to the region where manufacture will be carried out by the cell. Even if enzymes are present, so long as they are not given tasks to perform by the cell they will do nothing for that protein.
• There have to be a specific temperature and pH value in order for enzymes to be able to carry out reactions. Enzymes do not initiate reactions if they are not at the right temperature and pH level.
• Therefore, it is impossible for a protein to emerge so long as all the organelles of the cell do not co-exist together.
• Even if we place all the components necessary for protein in some muddy water, these components can never combine together to constitute proteins. The existence of the cell is a prerequisite for that to happen.
• Amino acids do not normally react with one another. Helper enzymes to carry out a reaction have to be ready and present inside the cell. But they do naturally enter into reactions with various substances, such as sugar. Therefore, even if all the requisite amino acids are placed into muddy water they can still never combine spontaneously with other amino acids. The cell is again essential for that to happen.
• Under natural conditions, even if a protein is left inside muddy water, that protein will immediately be broken down, under the effect of various environmental factors, or else will combine with other acids, amino acids or chemical substances and lose all its properties and turn into another substance that serves no purpose.
• In addition to all this, it will be useful to reiterate the essential conditions for a protein:
Let us for a minute put aside all the impossibilities we have described so far, and suppose that a useful protein molecule still evolved spontaneously "by accident". Even so, evolution again has no answers, because in order for this protein to survive, it would need to be isolated from its natural habitat and be protected under very special conditions. Otherwise, it would either disintegrate from exposure to natural conditions on earth, or else join with other acids, amino acids, or chemical compounds, thereby losing its particular properties and turning into a totally different and useless substance.
One Single Protein Refutes Evolution |
Evolution already collapses at the very initial stage of life.What really obliterates Darwinism, before fossils, paleontology, microbiology, genetics and the complexity in living things, is a single protein. That is because the probability of a single protein forming by chance is simply "zero." The main reason for this is the need for other proteins to be present if one protein is to form, and this completely eradicates the possibility of chance formation. This fact by itself is sufficient to eliminate the evolutionist claim of chance right from the outset. To summarize,
The fact that Darwinists are unable to account for a single protein completely eliminates the theory of evolution. After that, all false accounts manufactured about evolution are invalid right from the outset. One important feature of Darwinist demagoguery is that Darwinists always tended to reduce the question of the origin of life to the very simple despite all the complexity of life, by portraying everything within it as very simple. They ignorantly say, “the cell emerged from muddy water” and “DNA spontaneously began replicating itself.” Not only do people now know that a single protein is far too complex ever to come into being spontaneously, they are also aware that neither a protein, DNA, RNA or any other minute component of the cell will serve any purpose in the absence of the cell as a whole. While they cannot explain just a single protein, a complete cell with its extreme complexity is really a great nightmare for Darwinists. The complexity of the cell, which is far greater and dazzling than that of great metropolises, cannot be explained as the work of mere coincidences. Neither a single cell nor a single protein can form by chance. |
Tenslotte sluiten we af met een heel belangrijk punt met betrekking tot de fundamentele logica van de waarschijnlijkheidsberekeningen, waarvan we een paar voorbeelden gegeven hebben. Wij hebben in de waarschijnlijkheidsberekeningen hierboven aangegeven, dat zij astronomische grenzen bereiken en dat deze astronomische waarschijnlijkheden praktisch onmogelijk zijn. Maar er is een veel belangrijker en chaotisch aspect voor de evolutionisten. En dat is, dat onder natuurlijke omstandigheden, deze waarschijnlijkheden zelfs vanaf het allereerste begin geen probeersel kunnen zijn, want in de natuur bestaat er geen ‘trial en error’-methode die een poging doet om proteïnen te produceren.
De berekeningen die wij op de pagina hiernaast hebben aangegeven met betrekking tot de waarschijnlijkheid om een proteïne te vormen met een molecule van 500 aminozuren in de ideale vorm gelden alleen voor een trial en error-omgeving die in het werkelijke leven niet bestaat. Dat wil zeggen, dat de waarschijnlijkheid om een bruikbaar proteïne te verkrijgen met de waarschijnlijkheid van 1 tegen 10 tot de 950ste alleen voorgesteld kan worden als er een denkbeeldig mechanisme bestaat waarin een onzichtbare hand willekeurige 500 aminozuren bij elkaar brengt en dan ziet, dat het niet op de juiste manier gedaan is, ze afbreekt en ze dan één voor één in een andere volgorde opnieuw ordent, enzovoort. Bij iedere test moeten de aminozuren één voor één afgebroken worden en opnieuw geordend worden, de synthese moet stoppen als het 500ste aminozuur erbij gevoegd is en men moet zich ervan verzekeren, dat er niet nog een extra aminozuur bij betrokken is. De proef moet dan gestopt worden om te zien of er nu wel of niet een proteïne gevormd wordt, en in het geval van een mislukking, moet alles afgebroken worden en moet er een andere volgorde uitgeprobeerd worden. En bij elke test mag er geen aanvullend materiaal betrokken zijn. Het is ook absoluut noodzakelijk, dat de keten die tijdens de proef gevormd wordt niet afgebroken en vernietigd wordt voordat de 499ste binding bereikt is. Deze voorwaarden betekenen, dat de waarschijnlijkheden die wij hierboven genoemd hebben, alleen in een controleerbare omgeving, waar er een bewust mechanisme is die het hele proces van begin tot einde en ieder stadium daartussen beheerst, plaatsvindt en waar alleen ‘de selectie van de aminozuren’ aan het toeval wordt overgelaten. Het is zonder twijfel onmogelijk dat er onder natuurlijke omstandigheden zo’n omgeving bestaat. Daarom is de vorming van een proteïne onder natuurlijke omstandigheden logischerwijs en om technische redenen onmogelijk, ongeacht het ‘waarschijnlijkheidsaspect’. En om in zo’n omgeving over waarschijnlijkheid te spreken, is behoorlijk onwetenschappelijk.
Sommige niet-geïnstrueerde evolutionisten kunnen dit niet begrijpen. Want zij nemen aan dat de formatie van een proteïne een eenvoudige chemische reactie is en maken belachelijke deducties zoals bijvoorbeeld: “Aminozuren verbinden zich door een reactie en vormen proteïnen”. Maar de toevallige chemische reacties die in een levenloze structuur voorkomen kunnen alleen eenvoudige en primitieve veranderingen voortbrengen. Het aantal hiervan is bepaald en beperkt. Voor het complexere chemische materiaal moeten grote bedrijven, chemische fabrieken en laboratoria ingezet worden. Medicijnen en ander chemisch materiaal dat wij in ons dagelijks leven gebruiken, behoren tot dezelfde categorie. Proteïnen hebben een veel complexere structuur dan die chemicaliën die door de industrie gemaakt worden. Daarom onmogelijk dat proteïnen, ieder proteïne een wonder van ontwerp en ontwikkeling, waarbij ieder deel op zijn plaats is in een bepaalde orde, door willekeurige chemische reacties gevormd kunnen worden.
Laten we nu even alle onmogelijkheden die we tot nu toe beschreven hebben, opzij leggen en veronderstellen, dat er toch door de evolutie van‘het toeval’ spontaan een proteïnemolecule gevormd wordt. Maar hier heeft de evolutie opnieuw geen antwoorden, want als dit proteïne bewaard wil blijven, dan moet het uit de natuurlijke omgeving gehaald worden en onder heel speciale omstandigheden bewaard worden. Anders zal het proteïnemolecule door blootstelling aan de natuurlijke aardse omstandigheden uit elkaar vallen of met een ander zuur, aminozuur of chemische verbinding een verbinding aangaan en zijn eigenschappen verliezen en in een totaal andere en nutteloze substantie veranderen.
De vraag “hoe levende wezens voor het eerst verschenen” is zo’n kritieke impasse voor de evolutionisten dat ze maar liever proberen nooit dit onderwerp aan te kaarten. Zij proberen aan deze vraag voorbij te gaan door te zeggen: “de eerste wezens ontstonden als resultaat van wat willekeurige gebeurtenissen in het water.” Zij staan bij een wegversperring en zij hebben geen middelen om daar overheen te komen. Ondanks de argumenten uit de paleontologische evolutie, is er over dit onderwerp geen fossiel aanwezig om verwarring mee te stichten of fout te interpreteren, zoals zij wel zouden willen, om hun beweringen te kunnen staven. Daarom wordt de evolutietheorie van het eerste begin al definitief verworpen.
Er is een belangrijk punt dat wij in overweging moeten nemen: Als er maar één stap van het evolutieproces is, waarvan bewezen is, dat het onmogelijk is, dan is dat voldoende om te bewijzen, dat de hele theorie onjuist is en niet geldig. Bijvoorbeeld door te bewijzen, dat de willekeurige formatie van proteïnen onmogelijk is, moeten alle andere beweringen over de daaropvolgende stappen van de evolutie ook verworpen worden. Na dit stadium wordt het onzinnig om wat menselijke schedels en die van apen te nemen om daarover te speculeren.
Hoe levende wezens uit levenloze stoffen zijn ontstaan, was een vraag die evolutionisten lange tijd zelfs niet wilden aankaarten. Maar deze vraag, die constant vermeden wordt, groeide uit tot een onafwendbaar probleem en er werden pogingen gedaan om die op te lossen door een aantal studies in het tweede kwart van de twintigste eeuw.
De belangrijkste vraag was: hoe kon de eerste levende cel verschijnen in de oersoep van de aarde? Met andere woorden, wat voor soort uitleg konden de evolutionisten voor dit probleem geven?
De antwoorden voor de vragen werden door het doen van experimenten gezocht. Evolutionistische wetenschappers en onderzoekers voerden laboratoriumexperimenten uit om de antwoorden op deze vragen te krijgen, maar dit heeft niet veel zoden aan de dijk gezet. De invloedrijkste studie over het ontstaan van het leven was het experiment dat het Miller-experiment werd genoemd en werd uitgevoerd door de Amerikaanse onderzoeker Stanley Miller in 1953. (Het experiment staat ook bekend onder de naam van het ‘Urey-Miller experiment’ door de bijdrage van de Millers instructeur aan de universiteit van Chicago, Harold Urey).
Dit experiment is het enige ‘bewijs’ dat gegeven werd om de ‘thesis van de moleculaire evolutie’ te bewijzen die het eerste stadium van het evolutionistische tijdperk aangaf. Ondanks het feit dat er bijna een halve eeuw voorbij is gegaan, en er een grote technologische ontwikkeling heeft plaatsgevonden, heeft niemand verdere stappen ondernomen. Desondanks wordt Millers experiment nog in de leerboeken onderwezen als de evolutionistische uitleg voor de eerste generatie van levende wezens. Let wel, deze studies ondersteunen hem niet, integendeel zij verwerpen hun thesis, de evolutionisten vermijden noodgedwongen het rondbazuinen van zulke experimenten.
Het doel van Stanley Miller was om een experimentele ontdekking naar voren te brengen die aantoonde, dat aminozuren, de bouwstenen van proteïne, door het toeval in de levenloze aarde van biljoenen jaren geleden konden ontstaan.
In dit experiment gebruikte Miller een gasmengsel waarvan hij aannam, dat die bestond in de oersoep van de aarde (dit bleek later onrealistisch te zijn), dit gasmengsel bestond uit ammonia, methaan, waterstof en waterdamp. Omdat deze gassen onder natuurlijke omstandigheden niet met elkaar reageren, voegde hij energie aan het milieu toe om een reactie te beginnen. Omdat hij aannam dat deze energie van de bliksem kon komen in het milieu van de oersoep, gebruikte hij een kunstmatige elektrische ontlader om de energie toe te voegen.
Miller kookte dit gas een week lang bij 100° C en voegde daar de elektrische stroom aan toe. Aan het einde van de week, analyseerde Miller de chemicaliën die zich gevormd hadden op de bodem van de pot en ontdekte, dat drie van de 20 aminozuren, waar de basiselementen van de proteïnen uit bestaan, gevormd waren.
Dit experiment zorgde voor grote opwinding onder de evolutionisten en werd als een buitengewoon succes naar voren gebracht. Verder droegen verschillende publicaties, in een staat van dronken euforie, koppen als: “Miller heeft het leven geschapen.” Maar de moleculen die Miller heeft laten vormen, waren slechts een paar ‘levenloze’ moleculen.
Aangemoedigd door dit experiment, produceerden evolutionisten meteen nieuwe scenario’s. Stadia die op aminozuren volgden werden snel van een hypothese voorzien. Waarschijnlijk hadden de aminozuren zich later met de juiste volgorde door het toeval tot proteïnen gevormd. Sommige van deze door het toeval gevormde proteïnen plaatsten zichzelf in celmembraanachtige structuren die ‘op de een of andere manier’ tot leven kwamen en een primitieve cel vormden. De cellen voegden zich in de loop der tijd samen en vormden levende organismen. Maar Millers experiment was niets anders dan een zoethoudertje en het is sinds die tijd al vele malen bewezen, dat het niet klopt.
De nieuwste evolutionistische bronnen weerleggen het experiment van Miller | |
Tegenwoordig is het experiment van Miller iets dat volledig weerlegd wordt, zelfs onder evolutionistische wetenschappers. In 1998 gaf het februarinummer van het bekende evolutionistische tijdschrift Earth het volgende commentaar in een artikel onder de naam: “Life’s crucible”: Tegenwoordig denken geologen dat de atmosfeer van de oersoep van de aarde voornamelijk bestond uit kooldioxide en stikstof, gassen die veel minder gemakkelijk reageren dan de gassen die in het experiment van 1953 gebruikt zijn. En zelfs als de atmosfeer van Miller bestaan had, hoe konden zulke eenvoudige moleculen als aminozuren de nodige chemische veranderingen ondergaan en zichzelf in ingewikkelde verbindingen veranderen of in polymeren zoals proteïnen zijn? Bij dat gedeelte van het raadsel hief Miller zijn handen ten hemel en zei: “Het is een probleem,” hij zuchtte: “Hoe kun je polymeren vormen? Dat is niet zo gemakkelijk.”(1) (Earth, “Life’s crucible”, February 1998, p.34) Zoals we zien, heeft zelfs Miller tegenwoordig geaccepteerd, dat zijn experiment tot geen enkele conclusie met betrekking tot de oorsprong van het leven zal leiden. Het feit dat onze evolutionistische wetenschappers dit experiment zo hartstochtelijk omhelsden, wijst alleen maar op de ellende van de evolutie en de wanhoop van zijn verdedigers. In National Geographic wordt in het maartnummer van 1998 in een artikel met de titel: “The emergence of life on earth”, het volgende over dit onderwerp gezegd: “Vele wetenschappers denken nu, dat de atmosfeer van de aarde anders was dan wat Miller eerst veronderstelde. Zij denken, dat het eerder bestond uit kooldioxide en stikstof in plaats van waterstof, methaan en ammonia.” Dat is slecht nieuws voor de chemici. Als ze kooldioxide en stikstof proberen te laten reageren dan krijgen zij een zeer kleine hoeveelheid organische moleculen – het equivalent van een druppel opgelost voedsel dat het water van een zwembad moet kleuren. Wetenschappers vinden het moeilijk zich voor te stellen dat het leven uit zo’n verdunde soep voort kon komen. (2) (National Geographic, “The rise of life on earth”, March 1998, p. 68.) Samengevat, noch het experiment van Miller, noch de pogingen van een andere evolutionist kunnen de vraag beantwoorden hoe het leven op aarde ontstond. Al het onderzoek dat gedaan is, laat zien, dat het onmogelijk is dat het leven door toeval ontstond en dit bevestigt, dat het leven geschapen is. |
Het experiment van Miller probeerde te bewijzen, dat er uit zichzelf aminozuren gevormd konden worden uit de omstandigheden van de oersoep op aarde, maar het heeft een aantal onjuistheden. Dat zijn de volgende onjuistheden:
1) Door het gebruikmaken van het mechanisme dat de ‘koude trap’ wordt genoemd, isoleerde Miller de aminozuren, zodra deze gevormd werden van de omgeving. Als hij dat niet had gedaan, dan hadden de omstandigheden in de omgeving ervoor gezorgd, dat de aminozuren die gevormd werden, onmiddellijk deze moleculen hadden afgebroken.
Ongetwijfeld bestond dit soort bewust mechanisme om iets te isoleren niet in de omstandigheden van de aardse oersoep. Zonder dit mechanisme zou zelfs als er een aminozuur verkregen was, deze onmiddellijk vernietigd worden. De chemicus Richard Bliss verwoordde de tegenstelling als volgt: “Zonder deze koude trap zouden de chemische producten zeker door de elektrische bron vernietigd worden.”124
Inderdaad kon Miller in zijn vorige experimenten geen enkel aminozuur vormen uit dezelfde stoffen zonder gebruik te maken van de koude trap-methode.
2) De atmosfeer van de aardse oersoep die Miller in zijn experiment probeerde na te doen, was niet realistisch. In de jaren tachtig waren wetenschappers het eens, dat er in deze kunstmatige omgeving stikstof en kooldioxide hadden moeten bestaan in plaats van methaan en ammonia. Na een lange periode van stilte bekende Miller zelf, dat de atmosfeer van de omgeving die hij in zijn experiment gebruikte, niet realistisch was.125 Waarom hield Miller zo aan deze gassen vast? Het antwoord is eenvoudig. Zonder ammonia was het onmogelijk om een aminozuur samen te stellen. Kevin McKean vertelt hierover in een artikel dat in het tijdschrift Discover gepubliceerd is:
Miller en Urey maakten de oude atmosfeer van de aarde na met een mengsel van methaan en ammonia. Volgens hen was de aarde een echt homogeen mengsel van metaal, rots en ijs. Maar in recente studies bleek, dat de aarde heel heet was in die tijden en dat zij was samengesteld uit gesmolten nikkel en ijzer. Daarom moet de chemische atmosfeer uit die tijd voornamelijk zijn samengesteld uit stikstof (N2) en kooldioxide (CO2) en waterdamp (H2O). Maar dit is niet zo gunstig als methaan en ammonia als er organische moleculen geproduceerd moeten worden.126
De Amerikaanse wetenschappers J.P. Ferris en C.T. Chen hebben het experiment van Stanley Miller herhaald onder de atmosferische omgeving die kooldioxide, waterstof, stikstof en waterdamp bevatte, en waren niet in staat om zelfs maar een enkel molecule van aminozuur te verkrijgen.127
3) Een ander belangrijk punt dat Millers experiment ongeldig maakt, was dat er genoeg zuurstof was om alle aminozuren in de atmosfeer te vernietigen op het moment dat men dacht dat ze gevormd zouden zijn. Dit feit is door Miller genegeerd, en is duidelijk geworden door sporen van geoxideerd ijzer en uranium die in rotsen gevonden zijn waarvan de leeftijd op 3,5 biljoen jaar oud geschat wordt.128
Er zijn andere ontdekkingen die laten zien, dat de hoeveelheid zuurstof in dat stadium veel hoger was dan oorspronkelijk door de evolutionisten beweerd is. Onderzoek laat ook zien, dat in die tijd de hoeveelheid ultraviolette straling waaraan de aarde was blootgesteld tienduizend maal groter was dan de evolutionisten aannamen. Deze intense ultraviolette straling zou beslist zuurstof dat in de waterdamp en de kooldioxide in de atmosfeer zit, vrij hebben gemaakt door dit af te breken.
Deze situatie maakt Millers experiment volledig ongeldig, een experiment waarin de zuurstof volledig wordt genegeerd. Als er zuurstof in het experiment gebruikt was, dan zou het methaan uit elkaar zijn gevallen in kooldioxide en water, en de ammonia zou uit elkaar zijn gevallen in stikstof en water. Aan de andere kant, is in een omgeving waar geen zuurstof bestaat ook geen ozonlaag, en de aminozuren zouden direkt vernietigd worden, omdat zij bloot zouden staan aan de intense ultraviolette straling zonder de bescherming van de ozonlaag. Met andere woorden, met of zonder zuurstof in de oersoep, het resultaat is een vernietigende omgeving voor de aminozuren.
4) Aan het einde van het experiment van Miller waren er veel organische zuren gevormd met de eigenschappen die de structuur en de functie van levende wezens beschadigen. Als de aminozuren niet geïsoleerd waren en in dezelfde omgeving waren achtergelaten met deze chemicaliën, dan zou hun vernietiging of verandering naar andere stoffen door de chemische reacties onafwendbaar zijn.
Verder werd er aan het einde van het experiment een grote hoeveelheid van rechtsdraaiende aminozuren gevormd.129 Het bestaan van deze aminozuren verwerpt de theorie zelfs binnen zijn eigen redenering, want rechtsdraaiende aminozuren waren die aminozuren die niet in staat waren om in de samenstelling van levende wezens te functioneren. We kunnen concluderen dat de omstandigheden waarin de aminozuren in het experiment van Miller gevormd werden, niet geschikt waren voor leven. In werkelijkheid nam dit medium de vorm aan van een zuur mengsel, dat alle nuttige moleculen die verkregen waren, vernietigde of oxideerde.
Er is een concrete werkelijkheid waar al deze feiten naar verwijzen: het experiment van Miller kan niet bewijzen, dat de levende wezens door toeval uit de oersoep van de aarde gevormd zijn. Dit hele experiment is niets meer dan een doelbewust experiment onder gecontroleerde laboratorium
omstandigheden om aminozuren samen te stellen. De hoeveelheid en soorten gassen die in het experiment gebruikt worden, waren ideaal om aminozuren te vormen. De hoeveelheid energie die aan het systeem werd toegediend, was nooit te veel of te weinig, maar was precies bepaald om de noodzakelijke reacties te laten plaatsvinden. Het instrumentarium van het experiment was geïsoleerd en wel zodanig, dat er geen schadelijke, vernietigende of andere soorten elementen bij konden komen die de formatie van de aminozuren konden verhinderen, maar die wel zeer waarschijnlijk in de oersoep van de aarde aanwezig waren. Geen enkel element, mineraal of verbinding die onder de omstandigheden van de oersoep van de aarde bestonden, maar die waarschijnlijk de reacties konden veranderen, werd aan het experiment toegevoegd. Zuurstof, dat de vorming van aminozuren zou hebben tegengehouden door oxidatie, is slechts één van die vernietigende elementen. Zelfs onder de ideale laboratoriumomstandigheden was het onmogelijk om aminozuren te vormen die konden blijven bestaan en niet werden afgebroken zonder gebruik te maken van het ‘koude trap’-mechanisme.
Eigenlijk verwerpen de evolutionisten zelf met dit experiment de evolutietheorie, want dit experiment bewijst alleen maar dat aminozuren alleen gevormd kunnen worden onder de gecontroleerde omstandigheden in een laboratorium waar alle voorwaarden specifiek ontworpen zijn door een bewuste tussenkomst. Dit wil zeggen, dat de kracht die leven brengt, geen toeval kan zijn, maar eerder een bewuste schepping.
De reden waarom evolutionisten dit bewijs niet accepteren, is hun blinde toewijding aan vooroordelen die volledig onwetenschappelijk zijn. Het is interessant, dat Harald Urey, die het experiment met zijn student Stanley Miller georganiseerd heeft, de volgende bekentenis aflegde:
“Elk van ons die de oorsprong van het leven bestudeert ontdekt, hoe meer we ernaar kijken, dat we steeds meer het gevoel krijgen, dat het te ingewikkeld is om ergens te hebben kunnen evolueren. Wij geloven allemaal als een geloofsartikel, dat het leven op deze planeet uit dood materiaal geëvolueerd is. Maar het is nu juist, omdat de complexiteit zo groot is, dat het moeilijk voor ons is om dit voor te stellen.”130
Ondanks alle inconsistenties die we hierboven genoemd hebben, verwijzen de evolutionisten nog altijd naar het experiment van Miller om de vraag te vermijden hoe de aminozuren zich uit zichzelf in de atmosfeer van de oersoep van de aarde gevormd hebben. Zelfs vandaag nog gaan ze door met het bedriegen van de mensen door te doen alsof dat probleem door dit ongeldige experiment is opgelost.
Maar om het tweede stadium van de oorsprong van het leven uit te leggen, moeten de evolutionisten nog een veel groter probleem het hoofd bieden in vergelijking met de vorming van de aminozuren: “proteïnen” dat wil zeggen de bouwstenen van het leven bestaan uit honderden verschillende aminozuren die met elkaar verbonden zijn, in een bepaalde orde.
De bewering dat proteïnen door het toeval onder natuurlijke omstandigheden gevormd zijn is nog veel onrealistischer dan de bewering dat aminozuren door het toeval gevormd zijn. In de voorafgaande pagina’s hebben we met de waarschijnlijkheidsberekeningen de wiskundige onmogelijkheid voor de willekeurige samenvoeging van aminozuren in de juiste volgorde om proteïnen te vormen. Nu zullen we de onmogelijkheid bestuderen van de vorming van proteïnen door de chemische vorming daarvan in de oersoep van de aarde.
One of the evolutionists’ gravest deceptions is the way they imagine that life could have emerged spontaneously on what they refer to as the primitive Earth, represented in the picture above. They tried to prove these claims with such studies as the Miller experiment. Yet they again suffered defeat in the face of the scientific facts: The results obtained in the 1970s proved that the atmosphere on what they describe as the primitive Earth was totally unsuited to life. |
Als aminozuren zich tot proteïnen vormen, maken zij een speciale verbinding die peptidenverbinding genoemd wordt. Bij de vorming van deze peptidenverbinding komt één watermolecule vrij.
Dit feit verwerpt definitief de uitleg van de evolutionisten dat het leven in het water is ontstaan, want volgens het principe van “Le Châtelier” in de scheikunde, is het niet mogelijk, dat een reactie waar water bij vrijkomt (condensatiereactie) in een waterachtige omgeving plaatsvindt. Van de verwezenlijking van zo’n soort reactie in een waterachtige omgeving wordt gezegd dat het: van alle chemische reacties. ‘de minst waarschijnlijke is die kan plaatsvinden’.
En de oceanen, waarvan beweert wordt, dat dat de plaats is, waarin het leven begon, zijn dan zeker de plaatsen die het minst waarschijnlijk zijn waar aminozuren zich hebben kunnen omzetten in proteïnen. Maar aan de andere kant zou het voor de evolutionisten irrationeel zijn om van mening te veranderen en te beweren dat het leven op het land begonnen zou zijn, want de enige omgeving waar aminozuren tegen ultraviolette straling beschermd zijn, zijn de oceanen en zeeën. Op het land zouden ze door de ultraviolette straling vernietigd worden. Het principe van Le Châtelier ontkracht de bewering van de vorming van het leven in de zee. Dit is een ander dilemma dat de evolutie het hoofd moet bieden.
In een experiment produceerde Fox een stof die proteïnoïden werd genoemd. Protonioden werden willekeurig samengesteld uit combinaties van aminozuren. Anders dan proteïnen van levende wezen, waren dit nutteloze en niet-werkende chemicaliën. Hier is het beeld uit een elektronenmicroscoop van de delen van proteïnoïden. |
Door de bovenstaande dilemma’s uitgedaagd, begonnen evolutionisten onrealistische scenario’s te bedenken voor dit ‘waterprobleem’ dat hun theorie absoluut verwerpt. Sydney Fox was één van de bekendste van deze onderzoekers. Volgens hem moeten de eerste aminozuren, direkt nadat zij in de oersoep van de oceaan gevormd zijn, naar een paar kliffen gesleept zijn die in de buurt van een vulkaan stonden. Het water dat dit mengsel bevat, waarin de aminozuren aanwezig waren op die kliffen, moet verdampt zijn als de temperatuur boven het kookpunt kwam. De aminozuren die ‘gedroogd” werden, konden een verbinding aangaan om proteïnen te vormen.
Maar deze ‘gecompliceerde’ oplossing werd niet door veel mensen onderschreven, want aminozuren kunnen niet zo’n hoge temperatuur verdragen. Onderzoek heeft aangetoond, dat aminozuren onmiddellijk vernietigd werden als zij aan zo’n hoge temperatuur werden blootgesteld.
Maar Fox gaf niet op. Hij voegde de gezuiverde aminozuren samen in het laboratorium ‘onder zeer speciale omstandigheden’ door ze in een droge omgeving te verhitten. De aminozuren gingen een verbinding aan, maar er werden nog steeds geen proteïnen gevormd. Wat hij eigenlijk verkreeg, waren eenvoudige en ongeordende draaiingen van aminozuren, die kunstmatig met elkaar een verbinding aan waren gegaan, en deze draaiingen leken in de verste verte niet op welk levend aminozuur dan ook. En als Fox deze aminozuren op een constante temperatuur had gehouden, dan zouden deze nutteloze draaiingen uit elkaar gevallen zijn.131
Een ander punt dat het experiment ongeldig maakte, is dat Fox niet de nutteloze eindproducten gebruikte die uit Millers experiment waren ontstaan, maar zuivere aminozuren van levende organismen. Maar dit experiment, waar de bedoeling van was, dat het een voortzetting van Millers experiment was, had uitgevoerd moeten worden met de resultaten die door Miller verkregen waren. Maar noch Fox noch enige andere onderzoeker gebruikte de nutteloze aminozuren die door Miller verkregen waren.132
Het experiment van Fox werd zelfs in evolutionistische kringen niet positief ontvangen, want het was wel duidelijk, dat de betekeningloze keten aminozuren (proteïnoïden) die hij verkregen had, niet onder natuurlijke omstandigheden gevormd hadden kunnen worden.. Verder was het zo dat proteïnen, de basiseenheden van het leven, nog steeds niet gevormd konden worden. Het probleem van de oorsprong van de proteïnen bleef nog steeds staan. In een artikel van het populaire wetenschappelijke tijdschrift Chemical engineering news (uit 1970) werd het experiment van Fox als volgt aangehaald:
Sydney Fox en de andere onderzoekers slaagden erin om de aminozuren tot proteïnoïden samen te voegen door gebruikmaking van speciale verwarmingstechnieken onder omstandigheden die eigenlijk helemaal niet in de vroege stadia van de oersoep van de aarde voorkwamen. Zij komen ook niet overeen met de meest voorkomende proteïnen die in levende wezens aanwezig zijn. Het zijn niets anders dan nutteloze, onregelmatige vlekken. Men zei ook, dat, zelfs als zich in het vroege stadium zulke moleculen gevormd hadden, zij beslist vernietigd zouden zijn. 133
700-duizend jaar oude zeelieden |
Een aantal experimenten van evolutionisten, zoals het experiment van Miller en dat van Fox, zijn er niet in geslaagd te bewijzen, dat levenloze stof zichzelf zodanig kan organiseren dat daar een ingewikkeld levend wezen uit voortkomt. Dit is een volledig onwetenschappelijke opvatting: elke observatie en elk experiment hebben bewezen, dat die stof daar niet toe in staat is. De beroemde Engelse astronoom en wiskundige Sir Fred Hoyle merkt op dat uit stof niet uit zichzelf zonder een doelbewuste tussenkomst leven kan voortkomen: “Als er een basisprincipe van de stof bestond die een organisch systeem op de één of andere manier tot leven zou brengen zou dat gemakkelijk in een laboratorium te zien moeten zijn. Men zou bijvoorbeeld een zwembad kunnen nemen om de oersoep na te doen. Vul het met wat voor chemicaliën dan ook of stoffen van welke niet-biologische aard die u maar wilt. Pomp er maar wat voor soorten gas over of doorheen die u maar wilt, en bestraal het met welke straling die u maar kunt bedenken. Laat het experiment maar een jaar doorgaan en kijk dan hoeveel van die 2000 enzymen (proteïnen die door levende cellen gevormd worden) in het bad zijn gekomen. Ik zal het antwoord geven en zo de tijd en moeite en de kosten van het daadwerkelijk verrichten van het experiment besparen. U zult helemaal niets vinden, behalve misschien een teerachtige massa die uit aminozuren en andere eenvoudige organische chemicaliën is samengesteld.” (Fred Hoyle, The intelligent Universe, New York, Holt, Rinehard & Winston, 1963, p. 256) De evolutionistische bioloog Andrew Scot voegt aan hetzelfde feit nog toe: “Neem een stof, verwarm het en roer het, wacht dan. Dat is de moderne versie van Genesis. De ‘fundamentele’ krachten zoals de zwaartekracht, elektromagnetisme en de sterke en zwakke nucleaire krachten zouden de rest moeten doen… Maar hoeveel van dit mooie verhaal wordt er eigenlijk uitgevoerd, en hoeveel is en blijft hoopvolle speculatie? Eigenlijk is het mechanisme van bijna iedere grote stap, van de chemische voorlopers tot de eerste herkenbare cellen, het onderwerp van tegenstrijdigheid of volslagen verwarring.” (Andrew Scott: “Update on Genesis”, New Scientist, vol. 106, May 2nd, 1985, p. 30.) |
De proteinoïden die Fox verkregen had, verschilden volledig van de echte proteïnen, zowel wat structuur als functie betreft. Het verschil tussen de proteïnen en de ‘proteïnoïden’ was even groot als tussen een stuk hoog ontwikkeld gereedschap en een hoop onbewerkte grondstoffen.
Verder was er geen enkele kans, dat deze onregelmatige ketens van aminozuren in de atmosferische omstandigheden van de oersoep hadden kunnen overleven. Schadelijke en vernietigende fysische en chemische effecten veroorzaakt door de grote hoeveelheid ultraviolette straling en de onevenwichtige natuurlijke omstandigheden, zouden de reden zijn dat de proteïnoïden uit elkaar zouden vallen.
Door het principe van Le Châtelier was het ook onmogelijk, dat de aminozuren zich onder water verbonden, waar de ultraviolette straling hen niet kon bereiken. Dit in oogmerk genomen, werd het idee dat de proteïnoïden de basis voor het leven vormden, zelfs niet door de wetenschappers ondersteund.
Alle informatie van levende wezens is opgeslagen in het DNA-molecule. Deze ongelooflijke efficiënte informatie-opslagmethode is alleen al een duidelijk bewijs dat het leven niet door toeval tot stand gekomen is, maar doelbewust ontworpen, of om het beter te zeggen, op fantastische wijze geschapen is. |
Onze bestudering op het moleculaire niveau tot dusver hebben laten zien dat de formatie van aminozuren nog totaal niet is verklaard door de evolutionisten. De vorming van proteïne is een mysterie op zichzelf, maar het probleem beperkt zich niet alleen tot aminozuren en proteïnen, dit is slechts het begin. Als we een aantal stappen verder gaan, ligt daar de perfecte structuur van de cel, die de evolutionisten in een impasse brengt. De reden is, dat de cel niet alleen maar een hoop proteïnen is die uit aminozuren zijn opgebouwd; het is een levend mechanisme dat honderden systemen ontwikkeld heeft en dat zo ingewikkeld is, dat het voor de mens tot nog toe onmogelijk is om het geheim te verklaren. Als we de complexe systemen even naast ons neer leggen, kunnen we zeggen, dat de evolutionisten zelfs niet in staat zijn om de vorming van de basiseenheden van de cel uit te leggen.
Terwijl de evolutietheorie niet in staat was om een gedegen verklaring te geven voor het bestaan van de moleculen die de basis van de celstructuur vormen, hebben ontwikkeling in de wetenschap en de genetica ertoe geleid dat de DNA- en RNA-moleculen ontdekt werden, en deze zorgden voor volledig nieuwe problemen voor de evolutietheorie. In 1955 zorgde het werk van twee wetenschappers, James Watson en Francis Crick aan het DNA, dat er in de biologie een nieuw tijdperk aanbrak. Vele wetenschappers richtten hun aandacht op de wetenschap van de genetica. Nu, na jaren van onderzoek, is de structuur van het DNA voor het grootste gedeelte ontrafeld.
Het molecule dat DNA wordt genoemd, wordt in de kernen van ieder van de 100 triljoen cellen van ons lichaam gevonden en bevat een compleet bouwplan van het menselijk lichaam. De informatie bevat alle eigenschappen van een persoon, van fysiek uiterlijk tot de structuur van de innerlijke organen, deze zijn opgeslagen in het DNA door middel van een speciaal coderingssysteem. De informatie op het DNA is gecodeerd door de volgorde van vier speciale basisstoffen waaruit dit molecule opgebouwd is. Deze basisstoffen (nucleotiden) worden aangeduid als A, T, G en C, dit zijn de eerste letters van hun namen. Alle structurele verschillen tussen mensen hangen af van de volgorde van deze letters. Het is een soort databank samengesteld uit vier letters.
De volgorde van de letters in het DNA bepaalt tot in de kleinste details de structuur van een menselijk wezen. Naast uiterlijkheden zoals lengte, oog-, haar-, en huidskleur bevat het DNA van een enkele cel ook het ontwerp van de 206 beenderen, 600 spieren, het netwerk van 10.000 gehoorsspieren, een netwerk van 2 miljoen optische zenuwen, 100 biljoen zenuwcellen, 130 biljoen meter bloedvaten en 100 triljoen cellen van het lichaam.
Als we de inmatie moesten opschrijven die in het DNA gecodeerd is, dan zouden we een bibliotheek moeten samenstellen van 900 delen van een encyclopedie van ieder 500 pagina’s. Deze ongelooflijk omvangrijke informatie is in de delen van het DNA gecodeerd die we genen noemen.
Prof. Francis Crick: “De oorsprong van het leven lijkt bijna wel een wonder.” |
Op dit moment is er een belangrijk detail dat onze aandacht verdient. Een fout in de volgorde van de nucleotiden die een gen vormen, zorgt ervoor dat het hele gen volledig onbruikbaar wordt. Als we bedenken dat er tweehonderdduizend genen in het menselijk lichaam zitten, dan wordt het wel duidelijk hoe onmogelijk het voor de miljoenen nucleotiden is om al deze genen door toeval in de juiste volgorde te vormen. Een evolutionistische bioloog, Frank Salisbury geeft over deze onmogelijkheid het volgende commentaar:
Een gemiddeld proteïne kan 300 aminozuren bevatten. Het DNA-gen dat dit beheert, zal ongeveer 1000 nucleotiden in zijn keten bevatten. Omdat er vier soorten nucleotiden in een DNA-keten zitten, ieder daarvan heeft 1000 verbindingen, kunnen er 4 tot de 1000ste vormen bestaan. Met het gebruik van een klein beetje algebra (logaritmes) kunnen we zien dat 4 tot de 1000ste gelijk staat aan 10 tot de 600ste. De tien die zichzelf 600 maal vermenigvuldigt, geeft een getal van een 1 gevolgd door 600 nullen! Dit getal is volledig voorbij ons voorstellingsvermogen. 134
Het getal van 4 tot de 1000ste is gelijk aan 10 tot de 600ste. Dit getal wordt verkregen door 600 nullen achter de 1 te plaatsen. Een 10 met elf nullen is een triljoen, om een 1 met 600 nullen voor te stellen is inderdaad moeilijk. De onmogelijkheid van de vorming van RNA en DNA door een toevallige samenvoeging van nucleotiden wordt door de Franse wetenschapper Paul Auger als volgt uitgedrukt:
“We moeten een duidelijk onderscheid maken tussen de twee stadia van toevallige vorming van ingewikkelde moleculen, zoals nucelotiden door chemische reacties. De productie van de nucleotiden één voor één – dit is mogelijk, - en de combinatie hiervan in heel speciale volgorden. Het tweede is absoluut onmogelijk.” 135
Zelfs Francis Crick, die jarenlang in de evolutietheorie geloofd had, moest na de ontdekking van het DNA bij zichzelf bekennen, dat zo’n complex molecule niet spontaan door toeval gevormd kon worden door middel van het evolutionistische proces:
Watson en Crick met een vast model van het DNA molecule |
Een eerlijk man die met alle kennis gewapend is die ons beschikbaar is, kan alleen maar zeggen, dat op de één of andere manier de oorsprong van het leven op het moment bijna een wonder is.136
De Turkse evolutionist, professor Ali Demirsoy, werd gedwongen om over dit onderwerp de volgende bekentenis af te leggen:
Eigenlijk is de waarschijnlijkheid van de vorming van een proteïne en een nucleïnezuur (DNA-RNA) een waarschijnlijkheid die ver boven de schattingen ligt. Verder is de kans dat een bepaalde proteïneketen verschijnt, zo klein, dat het wel astronomisch genoemd kan worden.137
Hier komen we een heel interessant dilemma tegen: terwijl het DNA zich alleen kan vermenigvuldigen met de hulp van een paar enzymen die eigenlijk proteïnen zijn, kan de vorming van deze enzymen alleen maar gerealiseerd worden door de informatie die op het DNA is opgeslagen. Omdat beidevan elkaar afhankelijk zijn, moeten zij tegelijkertijd vóór de replicatie bestaan, of één van hen moet ‘geschapen’ zijn voor de ander. De Amerikaanse microbioloog Jacobson geeft over dit onderwerp het volgende commentaar:
“Aanwijzingen voor de ontwerpen van de reproductie, voor energie en de onttrekking van delen uit de huidige omgeving, voor de groeivolgorde en voor het mechanisme dat de instructies naar de groei vertaalt, moesten alle tegelijkertijd aanwezig zijn op dat moment (toen het leven begon). Deze combinatie van gebeurtenissen lijkt een ongelooflijk onwaarschijnlijk samenspel en is vaak beschreven als goddelijke tussenkomst.138
Het citaat hierboven is twee jaar na de ontdekking van de DNA-structuur door James Watson en Francis Crick geschreven. Maar ondanks alle ontwikkelingen in de wetenschap blijft dit probleem voor de evolutionisten onoplosbaar.
Twee Duitse wetenschappers, Junker en Scherer legden uit, dat voor de syntheses van ieder molecule een chemische evolutie nodig is, die voor de noodzakelijke afzonderlijke omstandigheden zorgt, en dat de waarschijnlijkheid van de samenvoeging van deze materialen, die theoretisch verschillende methoden nodig hebben om te ontstaan, nul is.
Tot nu toe is er geen enkel experiment bekend waarin we alle benodigde moleculen kunnen verkrijgen die voor de chemische evolutie nodig zijn. Daarom is het essentieel om de verschillende moleculen op verschillende plaatsen onder zeer goed aangepaste omstandigheden te produceren en ze dan naar een andere plaats te brengen om te kunnen reageren en hen tegen schadelijke elementen zoals hydrolyse en fotolyse te kunnen beschermen.139
Kort gezegd: de evolutietheorie is niet in staat om maar één van de evolutionistische stadia die op het moleculair niveau plaatsvinden, te bewijzen. In plaats van antwoorden op zulk soort vragen te geven, verwijst de ontwikkeling van de wetenschap naar nog ingewikkeldere vormen die nog minder goed te verklaren zijn.
Maar het is interessant te zien, dat de evolutionisten in al deze onmogelijke scenario’s geloven, alsof zij een wetenschappelijk feit zijn. Omdat zij zo geconditioneerd zijn dat ze de schepping niet kunnen toegeven, hebben zij geen andere mogelijkheid om in het onmogelijke te geloven. Een beroemd bioloog uit Oostenrijk, Michael Denton zegt in zijn boek: “Evolutie: een theorie in crisis het volgende:
“Voor sceptici is het idee dat de genetische programma’s van hogere organismen die uit ongeveer een miljard eenheden informatie bestaan, gelijk aan de volgorde van letters van een kleine bibliotheek van duizend delen, die een gecodeerde vorm inhoudt van duizenden ingewikkelde algoritmen die de groei en ontwikkeling van biljoenen en biljoenen cellen in de gaten houden, verder bepalen en ordenen om zo een ingewikkeld organisme te vormen, werden samengesteld door een zuiver willekeurig proces eenvoudig een beledigiing van het gezonde verstand. Maar voor de Darwinist, is het idee zonder twijfel acceptabel - het paradigma heeft de voorkeur! 140
Bekentenissen van Evolutionisten |
Waarschijnlijkheidsberekeningen maken duidelijk, dat complexe moleculen als proteïnen en nucleïnezuren (RNA en DNA) nooit onafhankelijk van elkaar door toeval gevormd kunnen worden. Maar evolutionisten hebben een groter probleem op te lossen, al deze complexe moleculen zouden tegelijkertijd hebben moeten bestaan om het leven tot stand te brengen. De evolutietheorie is volledig door deze eis van de kaart geveegd. Dit is het punt waarop leidende evolutionisten tot een bekentenis zijn gekomen. Bijvoorbeeld de direkte collega van Stanley Miller en Francis Crick van de Universiteit van San Diego, California, een bekend evolutionist, Dr. Leslie Orgel, zegt: Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat proteïnen en nucleïnezuren, die beide een ingewikkelde structuur hebben, spontaan tegelijkertijd op dezelfde plaats verschenen. Maar het is ook onmogelijk om het één zonder het andere te hebben. En zo zou men op het eerste gezicht zeggen dat het leven eigenlijk nooit door chemische methoden tot stand zou kunnen zijn gekomen. (1) (Leslie E. Orgel, “The origin of life on Earth”, Scientific American, vol. 271, October 1994, p. 78.) Hetzelfde feit wordt ook door andere wetenschappers toegegeven: DNA kan zijn werk niet doen, en ook geen ander DNA vormen, zonder de hulp van katalytische proteïnen of enzymen. Kortom, proteïnen kan niet zonder DNA en DNA kunnen niet zonder proteïnen. (2) (John Horgan: “In the beginning,”Scientific American, vol 264, February 1991, p. 119) Hoe kon de genetische code, tezamen met de manieren om het te vertalen (ribosomen en RNA moleculen) ontstaan? Op dit moment moeten we onszelf tevreden stellen met een gevoel van verbazing en ontzag, in plaats van een antwoord te geven. (3) (Douglas r. Hofstadter, Gödel, Escher, Bach: An eternal golden braid, New York, Vintage Books, 1980, p. 548) De wetenschappelijke correspondent van de New York Times, Nicholas Wade, geeft dit commentaar in zijn artikel uit 2000: “Alles over de oorsprong van het leven op aarde is een mysterie en het lijkt wel hoe meer we weten des te accuter de puzzel wordt. (4) (Nicholar Wade, “The life origins get murkier and Messier”, The New York Times, 13 juni, 2000. pp. D1-D2.) |
De ontdekking in de zeventiger jaren dat de gassen die in de oersoep bestonden, ervoor zorgden,dat de synthese van de aminozuren onmogelijk is, was een grote klap voor de moleculaire evolutietheorie. Men begreep toen, dat ‘de experimenten van de primitieve atmosfeer’ van evolutionisten zoals Miller, Fox en Ponnamperuma geen waarde meer hadden. Daarom werden in de tachtiger jaren nieuwe pogingen door evolutionisten ondernomen. Met als resultaat, dat het scenario van de ‘RNA-Wereld’ naar voren werd geschoven, dat aannam, dat het niet de proteïnen waren die het eerst gevormd werden, maar het RNA-molecule dat de informatie voor de proteïnen bevatte.
Volgens dit scenario, dat door Walter Gilbert naar voren werd gebracht, dit was een chemicus van Harvard uit 1986, werd biljoenen jaren geleden een RNA-molecule dat op de één of andere manier erin slaagde om door toeval zelfreplicerend te zijn, gevormd. Daarna begon dit RNA-molecule proteïnen te vormen die door externe effecten geactiveerd werden. Daarna werd het noodzakelijk, dat deze informatie in een tweede molecule werd opgeslagen en op de één of andere manier verscheen er een DNA-molecule.
Omdat dit scenario in ieder stadium gevormd is door een keten van onmogelijkheden, kon dit nauwelijks denkbare scenario alleen het probleem maar vergroten en het bracht een aantal onnavolgbare vragen naar voren in plaats van een antwoord voor de oorsprong van het leven te bieden:
1) Als het al onmogelijk is om te verklaren hoe door toeval zelfs maar één van de nucleotiden waaruit het RNA bestaat, gevormd kan worden, hoe is het dan voor deze denkbeeldige nucleotiden mogelijk om het RNA te vormen door in de juiste volgorde samen te komen? De evolutionistische bioloog John Horgan geeft de onmogelijkheid van de toevallige vorming van het RNA als volgt toe:
Als de onderzoekers het concept van de RNA-wereld nauwkeurig blijven onderzoeken, komen er meer problemen. Hoe is het RNA voor het eerst opgekomen? RNA en zijn onderdelen zijn moeilijk in een laboratorium onder de beste omstandigheden samen te voegen, en veel minder onder waarschijnlijke omstandigheden.141
Dr. Leslie Orgel: “... life could never, in fact, have originated by chemical means.” |
2) Zelfs als we aannemen, dat het door het toeval gevormd is, hoe kan dit RNA een enkele nucleotide vormen die ‘besloten’ heeft om zelfvermenigvuldigend te zijn en met wat voor soort mechanisme kan het deze zelfvermenigvuldiging uitvoeren? Waar kon het nucleotiden vinden om te gebruiken, toen het zichzelf wou vermenigvuldigen? Zelfs de evolutionistische microbiologen Gerald Joyce en Leslie Orgel geven uitdrukking aan hun wanhoop over de situatie in hun boek met de titel: “In de RNA-wereld.”
Deze discussie heeft zich zogezegd op een stropop gefocusd: de mythe van een zelfreplicerend RNA-molecuul die opeens verscheen uit een soep van willekurige polynucleotiden. Dit is niet alleen onrealistisch in het licht van ons hedendaags begrip van de prebiologische chemie, maar de catalytische mogelijkheid van het RNA is zelfs voor een goedgelovige optimist teveel gevraagd.”142
3) Zelfs als we aannemen, dat er een zelfreplicerend RNA in de wereld van de oersoep waren, en dat de talloze aminozuren van ieder soort dat direkt door het RNA bruikbaar was, beschikbaar was en dat al deze onmogelijkheden plaatsvonden, dan leidt de situatie nog niet naar de vorming van een enkel proteïne. Want RNA bevat slechts informatie over de structuur van proteïnen. Aminozuren daarentegen zijn grondstoffen. Niettemin bestaat er geen mechanisme om proteïnen te produceren. Om het bestaan van het RNA als voldoende te beschouwen voor de productie van proteïne is even onzinnig als te verwachten, dat een auto zichzelf vormt en in elkaar zet door het ontwerp op papier te zetten en de duizenden delen bij elkaar op te stapelen. Ook in dat geval vindt er helemaal geen productie plaats. Omdat er geen fabriek of arbeiders bij het proces betrokken zijn.
Een proteïne wordt in de ribosomenfabriek geproduceerd, met behulp van vele enzymen en als resultaat van een buitengewoon ingewikkeld proces in de cel. Ribosomen zijn complexe celorganellen die van proteïnen gemaakt zijn. Daarom brengt deze situatie weer een onredelijke veronderstelling voort, namelijk dat ribosomen ook door het toeval en op dezelfde tijd ontstaan moeten zijn. Zelfs Nobelprijswinnaar Jacques Monod, die één van de fanatiekste verdedigers van de evolutie is, legt uit, dat de synthese van een gezien moeten worden als iets dat slechts afhankelijk is van de informatie uit de nucleïnezuren:
De code is betekenisloos tenzij hij vertaald wordt. De machinerie van de vertaling in de moderne cel bestaat uit tenminste vijftig macromoleculaire onderdelen, die zelf weer door het DNA gecodeerd zijn: de code kan niet vertaald worden, tenzij er producten voor de vertaling gebruikt worden. Het is de moderne versie van de uitdrukking: wat was er eerder, de kip of het ei? Wanneer en hoe werd deze cirkel gesloten? Dit is bijzonder moeilijk voor te stellen.143
Hoe kon een RNA-keten in de oersoep zo’n beslissing nemen en wat voor methode kon het in het werk hebben gesteld om de proteïneproductie te realiseren door voor deze klus de functie van de vijftig gespecialiseerde onderdelen helemaal zelf uit te voeren? Evolutionisten hebben op deze vragen geen antwoord.
Dr. Leslie Orgel, één van de partners van Stanley Miller en Francis Crick aan de Universiteit van San Diego, California, gebruikt de uitdrukking ‘scenario’ voor de mogelijkheid van ‘de oorsprong van het leven door de RNA-wereld’. Orgel beschrijft wat voor eigenschappen dit RNA zou moeten hebben en hoe onmogelijk dit was, in haar artikel met de titel: “De oorsprong van het leven” gepubliceerd in American Scientist in oktober 1994:
Dit scenario had kunnen vóórkomen, moeten we opmerken, mits het prebiotische RNA twee eigenschappen had die tegenwoordig niet meer duidelijk zijn: Een mogelijkheid tot vermenigvuldiging zonder de hulp van proteïnen en de mogelijkheid om iedere stap van de proteïnesynthese te katalyseren.144
Zoals wel duidelijk is, kunnen we deze twee complexe en buitengewoon belangrijke processen van een molecule zoals het RNA, alleen verwachten door een denkbeeldige evolutionistische macht en denkwijze. Concrete wetenschappelijke feiten maken het daarentegen duidelijk, dat de these van de RNA-wereld, wat een nieuw model is dat is voorgesteld voor de vorming van het leven door verandering, slechts een onwaarschijnlijke fabel is.
Biochemicus Gordon C. Mills van de Universiteit van Texas en moleculair bioloog Dean Kenyon van de San Francisco State University schatten de barsten van het scenario van de RNA wereld in en komen tot een korte conclusie in hun artikel getiteld “The RNA world: A critique”: “RNA is een opmerkelijk molecuul. De hypothese van de RNA-wereld is een ander geval. We hebben geen reden om het als vaststaand te beschouwen, of zelfs als veel belovend.145
Het artikel van de wetenschappelijke schrijver Brig Klyce uit 2001 legt uit, dat de evolutionistische wetenschappers over dit onderwerp erg vasthoudend zijn, maar dat de resultaten die tot dusver verkregen zijn, al hebben laten zien, dat hun inspanningen nutteloos zijn:
“Onderzoek in de RNA-wereld in een industrie van gemiddelde omvang. Dit onderzoek heeft aangetoond hoe bijzonder moeilijk het voor levende cellen zou zijn om door toeval uit levenloze materie te ontstaan in de tijd die op aarde beschikbaar is. Deze demonstatie is een waardevolle bijdrage aan de wetenschap. Aanvullend onderzoek zal ook waardevol zijn. Maar volhouden, dat het leven spontaan verschijnt uit levenloze chemicaliën, is in het licht van de pas begrepen problemen verbazend. Het is te vergelijken met het werk van de alchemisten uit de middeleeuwen die maar steeds probeerden lood in goud te veranderen.146
Laten we alle onmogelijkheden nu even vergeten en aannemen, dat er een proteïnemolecule gevormd is in de onwaarschijnlijkste en niet te controleren omstandigheden van de aardse oersoep. De vorming van één enkel proteïne is niet voldoende; dit proteïne zou geduldig duizenden, misschien miljoenen jaren moeten wachten in deze niet te controleren omgeving zonder enige schade op te lopen, tot er door toeval onder dezelfde omstandigheden een ander molecule gevormd wordt. Het zou moeten wachten tot er miljoenen van deze correcte en essentiële proteïnen onder dezelfde omstandigheden door toeval gevormd zouden worden. Die welke eerder gevormd zijn, zouden geduldig genoeg moeten zijn om te wachten, en niet vernietigd moeten worden, ondanks de ultraviolette stralen en de indringende mechanische effecten, tot dat andere precies naast hen gevormd zouden worden. Dan zouden deze proteïnen in de juiste aantallen, die allemaal op diezelfde plek ontstaan zouden moeten zijn, bij elkaar moeten komen en betekenisvolle combinaties maken en de celorganellen moeten vormen. Er mogen geen extern materiaal, schadelijke moleculen of nutteloze proteïneketens tussenkomen. Dan, zelfs als deze organellen op een buitengewone harmonieuze en goedsamenwerkende manier samenkomen binnen het ontwerp en het plan, dan moeten zij alle benodigde enzymen bij zich nemen en zich met een membraan bedekken, de binnenkant moet met een speciale vloeistof gevuld worden die de ideale omgeving voor hen vormt. Zelfs als deze “hoogst onwaarschijnlijke” gebeurtenissen werkelijk door het toeval plaatsvinden, zou deze hoop moleculen dan tot leven komen?
Het antwoord is nee, want door onderzoek is duidelijk geworden, dat er voor het begin van het leven meer nodig is dan een combinatie van al de materialen die voor het leven essentieel zijn. Zelfs als alle essentiële proteïnen voor het leven verzameld werden en in een testbuis gedaan, zouden deze inspanningen nog niet de productie van een levende cel tot resultaat hebben. Alle experimenten die voor dit onderwerp zijn uitgevoerd, zijn een mislukking geworden. Alle observaties en experimenten geven aan, dat leven slechts uit leven kan voortkomen. De opvatting dat leven zich uit niet-levende objecten geëvolueerd heeft, met andere woorden ‘niet-biogenetisch’, is een sprookje dat alleen in de dromen van de evolutionisten bestaat en volkomen in strijd is met de resultaten van iedere observatie en ieder experiment.
Daarom moet het eerste leven op aarde uit ander leven zijn voortgekomen. Dit is een weerspiegeling van Allahs naam van “Hayy”(De eigenaar van het leven). Het leven kan slechts beginnen, zich voortzetten en beëindigen door Zijn wil. Evolutie is niet alleen niet in staat te verklaren hoe het leven begon, het is ook absoluut niet in staat uit te leggen hoe de materialen die voor het leven essentieel zijn, zich gevormd hebben en bij elkaar zijn gekomen.
Chandra Wickramasinghe beschrijft de werkelijkheid die hij als wetenschapper tegenkwam, terwijl hem zijn hele leven verteld was dat het leven ontstaan is als resultaat van toevallige gebeurtenissen:
Sinds mijn vroegste training als wetenschapper werd ik al sterk gehersenspoeld om te geloven, dat wetenschap niet kan bestaan met een soort van bewuste schepping. Die opvatting moest pijnlijk verwijderd worden. Op dit moment kan ik geen enkel rationeel argument vinden om de argumenten die pleiten voor ekjering tot God te weerleggen. Wij hadden een open geest ; nu realiseren wij ons dat het enige logische antwoord is, dat het leven geschapen is - en niet door toeval willekeurig bij elkaar is geraapt.147
114 W.R. Bird, The origin of species revisted., Nashville: Thomas Nelson Co., 1991, pp. 298-99.
115 “Hoyle on evolution”, Nature, vol. 294, 12 november 1981, p. 105.
116 Ali Demirsoy, Kahtum ve Evrim (erfelijkheid en evolutie), Ankara: Meteksan publishing co., 1984, p. 64.
117 “W.R. Bird, The origin of species revisited. Nashville: Thomas Nelson Co., 1991, p. 304.
118 Ibid, p. 305.
119 J.D. Thomas, Evolution and faith. Abilene, TX, ACU Press, 1988, p. 81-2.
120 Robert Shapiro, Origins: a sceptics guide to the creation of life on earth, New York, Summit Books, 1986, p. 127.
121 Fred Hoyle, Chandra Wickramasinghe, Evolution from space, New York, Simon & Schuster, 1984, p. 148.
122 Ibid, p. 130.
123 Fabbri Britannica Science encyclopaedia, vol 2, no. 22, p. 519.
124 Richard B. Bliss & Cary E. Parker, Origin of life, California, 1979, p. 14.
125 Stanley Miller, Molecular evolution of life: current status of the prebiotic synthesis of small molecules, 1986, p. 7
126 Kevin McKean, Bilim ve Teknik, No. 189, p. 7.
127 J.P. Ferris, C.T. Chen, “Photochemistry of methane, nitrogen en water mixture as a model for the atmosphere of the primitive earth”, Journal of American chemical society, vol. 97:11, 1975, p. 2964.
128 “New evidence on evolution of early atmosphere and life”, Bulletin of the American meteorological society, vol. 63, November 1982, p. 1328-1330.
129 Richard B. Bliss & Gary E. Parker, Origin of life, California, 1979, p. 25.
130 W.R. Bird, the origin of species revisited, Nashville: Thomas Nelson Co., 1991, p. 325.
131 Richard B. Bliss & Gary E. Parker, Origin of life, California, 1979, p. 25.
132 Ibid.
133 S.W. Fox, K. Harada, G. Kramptiz, G. Mueller, “Chemical origin of cells”, Chemical engineering news, june 22, 1970, p. 80.
134 Frank B. Salisbury, “Doubts about de modern synthetic theorie of evolution”, American biology teacher, September 1971, p. 336.
135 Paul Auger,De la physique theorique a la biologie, 1970, p. 118.
136 Francis Crick, Life itself: It’s origin and nature, New York, Simon & Schuster, 1981, p. 88.
137 Ali Demirsoy, Kahtim ve Evrim (Erfenis en evolutie), Ankara: Meteksan Publishing Co., 1984, p. 39.
138 Homer Jacobson, Ïnformation, reproduction and the origin of life,”American scientist, January 1955, p. 121.
139 Reinhard Junker & Siegfried Scherer, Entstehung Geschiche der Lebewesen”, Weyel, 1986, p. 89.
140 Michael Denton, Evolution: A theory in crisis. London: Burnett Books, 1985, p. 351.
141 John Horgan, “In the beginning”, Scientific American, vol. 264, February 1991, p.119.
142 G.E. Joyce, L.E. Orgel, “Prospects for understanding the origin of the RNA world”, In the RNA world, New York: Cold spring Harbor laboratory Press, 1993, p. 13.
143 Jacques Monod, Chance and necessity, New York: 1971, p. 143.
144 Leslie E. Orgel, “The origin of life on lthe earth”, Scientific Smerican, Ekim 1994, vol. 271, p. 78.
145 Gordom C. Mills, Dean Kenyon, “The RNA world: A critique”, Origins & Design, 17:1, 1996.
146 Brig Klyce, “The RNA world,”http:/www.panspermia.org/rna-world.htm.
147 Chandra Wickramasinghe, Interview in London Daily Express, 14 augustus 1981.